LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Onder de fondantlaag

18 apr, 2012

Daniel Vis (1 december 1988) is een van de jonge dichttalenten uit Nederland. Zijn verschijning is wel eens vergeleken met Jotie T’ Hooft, en zijn stem met Maarten van Rossem. Tijdens het NK Poetry Slam 2011 kwam hij bij de beste vijf. Zijn gedichten zijn origineel, beeldend en beklemmend. Welke wereld gaat er schuil achter deze poëzie?

Veel van je poëzie speelt in gespannen alledaagse situaties. Het is alsof de mensen die jouw gedichten bevolken, passief worden, vergeten zijn hoe ze contact met elkaar kunnen leggen. Alledaagse taferelen worden ineens onoverkomelijk moeilijk. Waar komt de keuze voor dat onderwerp vandaan?
Dat veel van mijn gedichten zich afspelen in gespannen alledaagse situaties is waar, denk ik. Ik deel echter niet de analyse dat de mensen die ze bevolken zozeer vergeten zijn hoe ze contact met elkaar kunnen leggen. Het is veeleer dat de gespannenheid van alledaagse situaties voortkomt uit het feit dat mensen maar zeer ten dele contact kunnen leggen met elkaar. Onder de oppervlakte van de alledaagse omgang zit altijd het hele verhaal van omgang überhaupt; ik vind het onbegrijpelijk dat die omgang soms zo gemakkelijk lijkt te gaan. Daarmee zijn de bevolkende mensen niet passief, maar actief in de verkeerde richting. Omgang is een verhaal van botsingen. Overigens is deze sfeer geen keuze, niet bewust althans, het weerspiegelt wat ik sowieso al zie in het alledaagse.

In je gedichten overheerst grimmige, donkere humor. Komt die voort uit een bewuste keuze, m.a.w. is dat de stijl die je het best vindt passen bij de inhoud van je gedichten? Of is die donkere humor juist de sturende factor?
Geen van beide. Ik ben grootgebracht op grimmige humor, daarbij komt dat het leven over het algemeen vooral pijnlijk en lachwekkend is. Het grootste deel van de tijd ben je niet in een gelukzalige staat van zijn. Ik vind het trouwens interessant dat men over het algemeen twee dingen uit mijn gedichten haalt: donker/grimmig en humoristisch. Dat daaronder iets triests zit en dat triestheid teder kan zijn, lijkt mensen vaak te ontsnappen. De beste humor is humor die plaatsvindt als bedekking, want die is zowel grimmig als triest. In zekere zin is het de humor van de gelatenheid.

Je hoort vaak dat je met humor bepaalde moeilijke onderwerpen beter bespreekbaar kunt maken. Geldt dat ook voor jouw gedichten?
Nee. Ik wil geen dingen bespreekbaar maken. Ik vind dat een onnozel programma. Sowieso zie ik niet zo snel in wat tegenwoordig als algemeen onbespreekbaar geldt. Ik heb wel de neiging te schrijven over dingen die anderen wellicht op het morele randje vinden, maar ook daarin zie ik niet zozeer de noodzaak van het bespreekbaar maken. Vreemde vraag, eigenlijk, bespreekbaarheid neigt naar een soort opvoedende houding, een beetje een gedateerd idee van wat literatuur doet, naar mijn smaak althans.

Je poëzie komt op mij bijna prozaïsch over, waarmee ik bedoel: een verhalende ontwikkeling in je gedichten, heldere sprekende zinnen, en concrete visuele beelden. Wat maakt dat je toch gedichten schrijft in plaats van verhalen?
Ach, deze vraag lag voor de hand. Ik heb geen idee. Ik denk wel dat we aan deze kant van de oceaan, en daarmee bedoel ik niet de Indische, het verkrampte idee hebben dat poëzie weinig verhalend moet zijn. Ik haal mijn mosterd vooral bij Amerikaanse dichters, met name Bukowski en wat De Slegte toevallig tweedehands heeft staan. Daar is het verhalende gedicht een meer ontwikkeld ding dan hier. Ik zie eigenlijk vooral niet zo in waarom de opsomming: verhalende ontwikkeling, heldere zinnen, concrete visuele beelden, zou moeten leiden tot de vraag of we van doen hebben met een gedicht of proza. Bij het merendeel van wat als onproblematisch poëtisch gezien wordt snap je toch direct dat niemand het leest. Als ik lees wil ik een klap tegen m’n kop krijgen, er moet iets gebeuren, ik zie dat vooral werken bij directe beelden en poëzie die verwijst naar dingen in de werkelijkheid, niet bij poëzie die gaat over taal, taal is het middel, wat mij betreft. Ik dwaal hopeloos af trouwens van de vraag. Een mooie zin is mooi qua taal en qua betekenis. Daarin som je denk ik mijn poëzieKGB op.

Je bent voornamelijk bekend geworden op de diverse slampodia, waar je veel successen hebt behaald. Dat terwijl je gedichten niet voldoen aan de clichés van de slam (extraverte gedichten, performance, optreden zonder papier). Los van de clichés: hoe verklaar je dat je op de slampodia zoveel waardering oogst bij jury’s en publiek?
Slam in Nederland is nauwelijks een genre te noemen, het is meer het ‘format’ voor een avond, waarbij door de rondetijden en het wedstrijdelement wordt voorkomen dat onaanhoorbaar slechte brabbelaars zich al te lange tijd opdringen aan de aanwezigen. Hoewel er enkele slammers in Nederland actief zijn die voldoen aan de genoemde criteria, zijn ze in de minderheid. De rest van de optredende dichters doet mee aan slams, maar zijn geen slammers. Een vervelende en altijd terugkerende definitiekwestie. Goed. Waarom mijn gedichten zich goed lenen voor voordracht in algemene zin lijkt me te liggen aan alle dingen die je noemde bij de vraag over het prozaïsche. Neem daarbij dat ik ook met papier, juist met papier, een kenmerkende manier van voordragen heb, en er ontstaat al snel de mogelijkheid succes te boeken op slampodia. Zo overweldigend is die waardering trouwens ook niet. Juist door mijn stijl van schrijven en mijn manier van me op een podium bevinden zijn er ook mensen die stiekem in een hoekje in een prullenbak gaan kotsen.

Naast de poëzie ben je bezig met een studie filosofie. In aankondigingen laat je geregeld weten dat dit een ‘bitter tussendoortje’ is. Wat heeft voor jou de belangrijkste prioriteit?
Het schrijven. Gelukkig rond ik dit voorjaar mijn studie af met een bachelor, daarna stop ik er ook mee.

Schiep de studie filosofie voor jou persoonlijk een nieuwe manier van denken? En een nieuwe manier van schrijven, wellicht?
Dat is altijd moeilijk te traceren. Hoe was je geweest als dit en dat niet had plaatsgehad? Dat zijn vragen waarop je lastig steekhoudende antwoorden formuleert. Mijn basishouding was al niet erg frivool, filosofie maakt het er niet beter op waarschijnlijk. De sterkste beïnvloeding komt door de manier van kijken naar, alweer, het alledaagse, die ook de filosofie (de betere stromingen althans) in zich draagt. Onder de fondantlaag is de roze koek een droog stukje cake, zoiets. Je graaft wat af. Het mooie is dat je daarmee van alles aan het wankelen krijgt, waardoor je in constante vertwijfeling door het leven gaat. Ik denk niet dat de filosofie dat veroorzaakt heeft, die manier van denken bedoel ik. Die had ik al, daarom ben ik filosofie gaan studeren. Qua schrijven moet ik niks hebben van de filosofie, de meeste denkers schrijven slecht, onleesbaar slecht. Ik probeer zo min mogelijk filosofie te lezen. Kennelijk kan dat terwijl je toch je punten haalt. Wonderlijk.

     Andere berichten

Interview Marc Lonneville

‘Spelplezier is belangrijk.’ door Alja Spaan     Marc Lonneville (Brugge, 1957) studeerde taal- en letterkunde aan de...

Interview Christophe Batens

Interview Christophe Batens

‘de basisvoorwaarde ligt in je eigen goesting of urgentie’ door Alja Spaan     Christophe Batens is dichter en beeldend kunstenaar....

Interview Anke Senden

‘Een bundel is voor mij onvermijdelijk één geheel, als een lichaam.’ - - door Monique Wilmer-Leegwater -       De Vlaamse...