LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Lammert Voos – Mien zinloze aanwezeghaid

9 mei, 2012

De zinvolle aanwezigheid van de toendra

door Levity Peters

Conserverende poëzie, maar zonder nostalgie, melancholie zonder weekmakende sentimentaliteit – de poëzie van Lammert Voos is geworteld in het Groningse platteland. Op de achterzijde staat deze karakterisering (van Henk Scholte): ‘een Groningse mengeling van Bukowski en Dylan Thomas.’
Daaronder een minifoto van de dichter, in korte, zwart-rood geruite jas, wanten aan, muts op, in het tot aan de horizon lege, witte, Groningse landschap; een grote stevige man, wat verlegen misschien.
Hij is de hoofdpersoon in de veelal anekdotische gedichten, die zonder pretentie geschreven lijken te zijn. Een verademing. Ze laten zich lezen als volkomen vanzelfsprekend, de vanzelfsprekendheid van de kwelders waar hij het over heeft, of van ‘waarkloze dukdaalven’ (uit: ‘op Polderziel’).

De titel Mien zinloze aanwezeghaid lijkt in tegenspraak met de bijna alomtegenwoordigheid van de schrijver – in het laatste gedicht: ‘n beer mit n opschriefboukje worden’ -, terwijl hij liever zaken had willen veranderen, nadat in ellendige omstandigheden een oude man had geklaagd ‘dat wie zwemmen ien n zee van troanen’.

Prachtig vind ik hoe hij daarna zijn gevoel van onmacht beschrijft:

mieter stainen ien tochtsloot
om schoeren dij ik mok te tellen,
mor dat betaikent veul minder
as k zol willen

(uit: ‘Mandel’)

In deze bundel lijkt het bijna altijd winter. De elementen waaraan je op dat ruige vlakke land bent overgeleverd, worden bijna tastbaar. Maar deze poëzie is allesbehalve koud. Uit elk gedicht spreekt betrokkenheid bij de wereld waarin hij leeft.

Aan Bukowski doen de veelvuldige inname van jenever denken, en de soberheid, de beknoptheid. Deze poëzie heeft een ander soort rauwheid: ze is puur. Aan Dylan Thomas lijkt deze poezie meer verwant, want wat een taalmuziek componeerde deze man! Ik versta geen Gronings, dus probeerde zonder veel begrip gedichten te lezen, hardop. Gaandeweg begreep ik steeds meer. Daarna ondernam ik een poging tot vertaling. Een hachelijke onderneming.

Robert Frost meende dat poëzie is wat bij vertaling verloren gaat, Joseph Brodsky beweerde het tegendeel. In dit geval ligt de waarheid bij Frost.
Ik herinner mij van een optreden van Judith Herzberg, dat zij een blik omhoog wierp op de Engelse vertaling die achter haar werd geprojecteerd en riep: ‘Dat is niet goed, weg ermee’, zonder enige consideratie met de buitenlanders onder haar publiek. Zij is geen uitzonderlijk muzikale dichteres; er kan veel meer verloren gaan bij vertaling. Zij leerde mij in ieder geval dat geen vertaling waarschijnlijk beter is dan een slechte.

In het geval van Lammert Voos zou ook een correcte vertaling de grootste kracht van deze gedichten ondermijnen. Wat er overbleef zouden gebeurtenissen zijn in de dorpen, de cafés, de huizen, aan het water; de herinneringen aan voorouders, familieleden; wapenfeiten, grappige voorvallen, en de meer universele feiten van het menselijk bestaan, wanneer hij bijvoorbeeld dicht hoe een man zich in het leven staande houdt:

littaikens binnen kerelachteg, dus
scholders der onder, kop der veur,
rug recht, hoal raim aan;
van troanen blift
allain n snitje zolt over,
n witte spikkel
op t gemoud

(uit: ‘Hogelandster zolt’)

Valt in deze verzen het stuwende ritme al op, de klankrijkdom van sommige gedichten is verbluffend. De avant garde van het begin van de vorige eeuw zou ervan genoten hebben, en klank en betekenis blijken heel goed samen te kunnen gaan:

Getij

waggels spuilen zaandbaank en getij en wier
zellen omsluiten het zolt t vèl waskern
en blaik schient moan hemelblik ien
driest gontern houwert en snouwert maank de veren
van kòbbes boven baalgen en zellen drieven
op de wiend ien waarmte en lijte van aal
dat e waas en nait paast ien de map mit ring
gain latse, gain sloap, gain richten en
waikbakken maank dut er nait tou en geft nait en
oet het zeegat drieven veren weer, weeromme
stroezen ien inkt oetbedocht en goten
ien heurzelf besloten, ontkomen ien vloud
en allain ik wait alwaitend ien luddekhaid
dastoe valen mos, heergeven en t getij zel
maank wichteg en pertansie heukeln veur mie

Zie voor bijstand het Woordenboek Gronings Nederlands Online Glosbe.

Tot slot wil ik nog één gedichtje meegeven. Ik heb een zwak voor korte gedichten, waarin de dichter binnen enkele verzen tot de kern moet komen. Gedichten kunnen zelden te kort zijn. Let op de sonoriteit van de taal. Dit is een zelfportret als landschap:

Tundra

ik bin loagte, koal en soor

op mie gruit mos en fungus
aanbetraauwd deur wiend

ik bin kolde poest om tonen,
t kroaken van dreuge sprikken

ik bin vlakte, koal en soor
en wiend, wiend

en verwondern

Prachtig, niet ?

***
Lammert Voos (Eenrum, 1962) kwam via Marum, Sneek en Deventer in 2009 in Welsum terecht. In 2011 werd hij stadsdichter van Deventer. Hij publiceerde twee Nederlandstalige gedichtenbundels, Grensman (2208) en Klaai (2010) en een bundel met korte prozateksten, De stemmingsvreter (2011)

     Andere berichten

Jan Glas – Een mooi verhaal

Jan Glas – Een mooi verhaal

‘Nog één gedicht en ik ontplof’ door Hans Puper Jan Glas zorgt al voor kortsluiting voor je nog maar één gedicht hebt gelezen. De...

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...