LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Arthur Rimbaud – ‘Gedichten’, ‘Een seizoen in de hel’ en ‘Illuminations’. Vertaald en van een nawoord voorzien door Paul Claes

14 okt, 2012

O heksen, o ellende, o haat

door Joop Leibbrand

Arthur Rimbaud (1854-1891, het geboortejaar deelt hij met Oscar Wilde) leidde een hoogst opmerkelijk leven. Afkomstig uit Noordoost-Frankrijk was hij de zoon van een beroepsmilitair die al vroeg zijn gezin verliet. Als veertien- en vijftienjarige schrijft hij Latijnse gedichten, wint daar prijzen mee, maar hij breekt, het is de tijd van de Frans-Duitse oorlog, zijn schoolopleiding af en loopt een aantal keren weg van huis.
Hij komt nadat hij hem gedichten gestuurd heeft in contact met de tien jaar oudere Paul Verlaine, met wie hij een homoseksuele relatie krijgt. Hij trekt in 1971 in Parijs bij hem en zijn vrouw in, terwijl die zelf inwonen bij Verlaines ouders.
Rimbaud baart met zijn gedichten opzien in de Parijse salons, maar de verhouding met Verlaine zet vanwege de onhoudbaarheid van de situatie het leven van de betrokkenen onder grote druk. Er volgt een heftige tijd, waarin Rimbaud en Verlaine elkaar onder hevige ruzies evenzeer aantrekken als afstoten. Ze zijn enkele keren in Londen, maar nooit lang samen. In 1873 komt er in een Brussels hotel een eind aan die turbulente periode. Tijdens een nieuwe ruzie bezorgt Verlaine zijn vriend een (ongevaarlijke) schotwond en dat levert hem twee jaar gevangenisstraf op. Rimbaud keert met een andere partner terug naar Londen, maar is in 1975 in Duitsland, waar hij Verlaine nog een keer ontmoet.
Daarna komt Rimbauds toch al rusteloze leven in een stroomversnelling. Vanuit Wenen gaat hij naar Harderwijk (!) waar hij dienst neemt bij het KNIL, dat toen buitenlanders ronsel­de voor de Atjeh-oorlog. In Indië deserteert hij onmiddellijk en keert terug naar Frankrijk. Daarna verblijft hij kort in Duitsland en Scandinavië, maar is in 1878 op Cy­prus ineens opzichter in een steengroeve; later, na wegens tyfus teruggekeerd te zijn naar huis, is hij er bouwopzichter. Vanaf 1880 werkt hij eerst in Aden (Jemen) en in de volgende jaren is hij te vinden in Abessinië als handelaar in huiden, stoffen, ivoor en koffie. In 1885 probeert hij het vergeefs als wapenhandelaar, in 1888 begint hij een eigen factorij, maar vanwege een kankergezwel in de knie keert hij terug naar Frankrijk.
In Marseille wordt zijn been afgezet, in het ouderlijk huis wordt hij verpleegd door zijn zuster, maar hij onttrekt zich eraan, wil terug naar de Oost, doch komt niet verder dan het Marseillaanse Hôpital de la Conception, waar in het dodenregister moet worden opgetekend: ‘Rimbaud (Jean-Nicolas), zevenendertig jaar, zakenman, geboren te Charleville, op doorreis in Marseille, overleden op 10 november 1891, om tien uur in de ochtend. Diagnose: gemetastaseerd carcinoom.’

In Une Saison en enfer had hij geprofeteerd: ‘Ooit kom ik terug met stalen leden, donkere huid, felle blik: met dat masker zie ik er oersterk uit. Ik heb goud bij me: ik ben lui en ruw. Vrouwen verplegen dat soort brute kerels die verzwakt uit warme landen komen. Ik beland in de politiek. Gered.’
Het liep anders.

Een bizar bestaan, ongetwijfeld waard om geboekstaafd te worden, maar er zouden geen twintig biografieën verschenen zijn, als Rimbaud niet een van de grootste vernieuwers van de moderne poëzie was geweest.
Wat zullen de meesten van ons weten van de dichter Rimbaud? Hebben we hem gelezen? We kunnen hem koppelen aan de uitspraak ‘Je est un autre’, hebben een flauwe notie van een enkel gedicht als ‘Le dormeur du val’, ‘Le bateau ivre’ en ‘Voyelles’ (A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu: voyelles,/ Je dirai quelque jour vos naissances latentes:), maar daar zal het waarschijnlijk bij blijven.

Voor iedereen die er een begin mee wil maken zich in de literaire nalatenschap van deze uitzonderlijke figuur te verdiepen, is er nu in de onvolprezen Perpetuareeks van Athenaeum – Polak & Van Gennep (met dit deel al toe aan nummer 57) een mooie Nederlandstalige uitgave van de Gedichten, de hybride tekst Een seizoen in de hel en van Illuminations, de prozagedichten, alles in de vertaling van Paul Claes, die daartoe eerdere vertalingen (bij Ambo verscheen in 1987 van hem al een tweetalige uitgave van de gedichten) nog eens onder handen nam. Waar ‘De slaper in het dal’ bijvoorbeeld eerst het gallicisme ‘kou heeft hij’ bevatte, is dat nu verbeterd in ‘kou lijdt hij’. In ‘Vocalen’ veranderden o.a. de vliegenscharen van ‘schelle’ in ‘helle’ en werden ‘bloedspuwsels’ ‘fluimen bloed’. De veranderingen zijn niet schokkend, maar ze bewijzen wel dat Claes kritisch naar eigen werk keek.

Zijn literaire faam als een van de grootste vernieuwers van de moderne poëzie verwierf Rimbaud dus slechts in een luttel aantal jaren en al op extreem jonge leeftijd. Een groot deel van zijn werk schreef hij op zijn zestiende, en op zijn twintigste hield hij er, althans voor zover bekend, abrupt mee op. Hij was zeker een literair wonderkind, maar waar extreme vroegbegaafdheid bijvoorbeeld in de muziek vooral een kwestie van razendsnelle technische beheersing zou kunnen zijn, eist de literatuur natuurlijk, wil een bijdrage van een jeugdige zinvol zijn, een volwassen rijpheid. En zelfs meer dan dat. Het wonderbaarlijke van de literaire carrière van Rimbaud is nu, dat hij die rijpheid in zo’n ruime mate had, dat hij er zich, als stond zij hem tegen, nog min of meer in de wonderkindfase van afkeerde.

Zowel in de literatuur als in het ‘echte’ leven was hij alles ineen: poète maudit, bohemien, avonturier, balling, deserteur, dissident. En zo zijn er veel meer etiketten te plakken. Een non-conformist pur sang, compromisloos. Openlijk homoseksueel, beroemd in de Parijse salons, voor zijn twintigste zou hij tien talen gekend hebben. Hij verkende alle seksuele en morele grenzen, met name in die door gewelddadigheid gecorrumpeerde relatie met Paul Verlaine, veroorzaakte mede daardoor publieke schandalen, dronk absint, gebruikte hasj en opium, zocht de grenzen van het bewustzijn op door hallucinaties en gekte op te wekken. Hem een enfant terrible noemen zou op geen enkele wijze recht doen aan zijn maniakaal nagestreefde absolutisme.
Rimbaud verkende alle grenzen? Beter is te zeggen dat hij ze helemaal niet kende, en daarom moet hij ook geen moment last hebben gehad van de verlammende gedachte dat alles al gezegd zou zijn, en dat een schrijver dus nooit meer origineel zou kunnen zijn. ‘Il faut être absolutement moderne’, stelde hij al vroeg en hij slaagde er inderdaad in revolutionair te zijn en nieuwe literaire vormen (het prozagedicht) en ideeën te ontwikkelen.

Al in de vroegste gedichten is de nauwelijks zestienjarige een anti-burgerlijke, recalcitrante provocateur, die de beschrijving van een naakte vrouw laat uitmonden in de slotregel ‘Afzichtelijk mooi met een steenpuist op de anus.’ Het was misschien de opmaat voor het ‘Sonnet van de reet’, door Claes virtuoos en met met kennelijk plezier vertaald. Maar los van de scabreuze en vaak ook blasfemische aspecten valt in de eerste plaats op hoe verbeeldingsrijk de gedichten zijn, en hoe hier de taal voortdurend wellustig overweldigd wordt, op een letterlijk zinnenprikkelende manier. Veel gedichten zijn grotesken, overlopend van nieuwvormingen.

In de Lettre du Voyant (door Claes vertaald als Brief over de ziener), gedateerd 15 mei 1871, formuleert Rimbaud in ‘een lesuurtje nieuwe literatuur’ als nog altijd slechts zestienjarige zijn poëtica: ‘Het eerste wat een mens die dichter wil worden moet doen, is zichzelf leren kennen, volledig; hij zoekt zijn ziel, hij bestudeert haar, hij beproeft haar, leert haar kennen. Als hij haar eenmaal kent, moet hij haar ontwikkelen; […] het gaat erom je ziel te misvormen: […] Ik zeg dat men ziener moet zijn, ziener moet worden. De Dichter wordt ziener door een langdurige, buitenmatige en beredeneerde ontregeling van alle zintuigen. Alle mogelijke vormen van liefde, lijden, waanzin; hij zoekt zichzelf, hij probeert alle soorten gif op zichzelf uit om er alleen de kwintessens van te bewaren. Een onzegbare foltering, waarbij hij alle zelfvertrouwen, alle bovenmenselijke kracht nodig heeft, waarbij hij onder alle mensen de grote ziekte wordt, de grote misdadiger, de grote gedoemde – en de opperste Geleerde! – Want hij bereikt het onbekende!’
Geen wonder dat veel van de gedichten, met name de ‘latere’ geschreven lijken te zijn in een roes, alsof Rimbaud vooruitloopt op het fauvisme.

Een seizoen in de hel (april-augustus 1873), ‘blaadjes uit het dagboek dat ik schreef als verdoemde’, is fascinerend. Alleen het begin al:
‘Vroeger, als ik me goed herinner, was mijn leven een festijn waarbij alle harten opengingen, waarbij alle wijnen stroomden.
Op een avond nam ik de Schoonheid op schoot. – En ik vond haar bitter. – En ik beschimpte haar.
Ik verweerde me tegen het gerecht.
Ik ging op de vlucht. O heksen, o ellende, o haat, u is mijn schat toevertrouwd!’
Dit egodocument, dat een levenscrisis beschrijft, lijkt enerzijds soms geschreven op de grens van de waanzin, maar is anderzijds een lucide analyse van een gemoedsgesteldheid, van het besef van diepe, haast fundamentele zondigheid. Het is een hallucinerende ervaring dit te lezen en de vertaling van Claes sleept je ondanks alle ‘geestverwarring’ mee.

Anders is dat in de Illuminations. (De titel ‘Feestverlichtingen’ bleef onvertaald.) Deze 54 prozagedichten vormen een van de raadselachtigste werken uit de Franse literatuur. Het is een orgie van taal, waarin geen coherente verhaallijn te ontdekken valt. Iedere alinea, ieder zin zelfs is een aparte eenheid, wat een pointillistisch effect geeft: pas op afstand zie je hoe al die los van elkaar staande toetsen toch een wonderbaarlijke, zij het onbegrijpelijke eenheid vormen. Je kunt er, en Claes doet dat ook, alle vertrouwde ‘ismes’ op loslaten – impressionisme, expressionisme, symbolisme, surrealisme -, maar ze worden er alleen maar cryptischer door, al acht Paul Claes een rationele interpretatie in principe wel mogelijk en reikt hij de sleutel tot het hermetisme zoals hij dat noemt ook aan. Het is na te lezen in zijn Nawoord, dat in zijn geheel op de site van de uitgever staat.

De confrontatie met het werk van Rimbaud is ook voor hedendaagse lezers een boeiende ervaring. Ik zou bijna zeggen: je wordt er een ander mens door!

***
Op woensdag 24 oktober, 19.30 -21.30 uur, houdt Paul Claes in het Poëziecentrum Gent een lezing waarin hij met aandacht voor de vertaalaspecten de drie delen van de Perpetua-uitgave bespreekt, ingaat op de figuur Rimbaud en tips geeft voor het lezen van de raadselachtige poëzie van Rimbaud.
Info & reservering: sieglinde.vanhaezebroucke@poeziecentrum.be

 

     Andere berichten

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

De grootsheid van kleine dingen door Hettie Marzak - - Op Wikipedia wordt uitgelegd wat kamermuziek is: ‘muziek voor kleine, enkelvoudige...