De wereld na Marc Tritsmans
door Johan Reijmerink
De stilte van de wereld na ons van Marc Tritsmans bestaat uit vijf afdelingen met in totaal 41 gedichten. Daarnaast bevat hij een bloemlezing uit de poëzie van 1992-2004. Een opmerkelijk samenstel. Ik kan niet achterhalen waarom Tritsmans ervoor gekozen heeft oud en nieuw werk op deze wijze te combineren. Ongeduld van de uitgever? Mimetische begeerte? De drang om zich als dichter wat nadrukkelijker te positioneren tegenover de collega-dichters die ook met hun bundelingen op de markt komen? Ik had het zuiverder gevonden enkel een bundel met nieuw werk voor me te zien. Om de lezer overzicht te bieden, zet dan het oude werk voorop en laat het nieuwe werk volgen. Als je dan een ontwikkeling door de tijd heen wil laten zien, kies dan voor de chronologie van ontstaan. Ik beperk mij dan ook tot de nieuwe gedichten.
De eerste afdeling ‘Iemand vraagt’ me om gedichten, om te komen, om te praten, om te blijven, om weg te gaan, om te zwijgen. De naaste omgeving doet een beroep op je van jongs af aan. Het openingsgedicht vertolkt de doodsbange gedachte van de ik, de dichter, die zijn omgang probeert te zoeken met de ‘aandacht zoekende ettertjes’. Uiteindelijk verjaagt hij ze moegetergd:
langste eind want blijkt je naam als
wraak onder een onaffe tekst te staan
De dichter als slachtoffer van zijn eigen gedrevenheid de woorden onder de knie te krijgen. Een verzoek van leesgroepen van oudere lieve dames voor hen te komen optreden wijst hij af. De dichter vreest zijn geduld op deze gezapige avonden te zullen verliezen. De oude vader vraagt hem terug mee te gaan zijn herinneringen. Een gevaarlijk overbekend landschap waar je vanwege je bekendheid ermee verrast kan worden door onvoorziene prikkels. Kan het maar zo zijn, dat een mens al zijn strevingen, frustraties en tekortkomingen achter zich kon laten. Letterlijk tussen haken zetten, wegstrepen, uitwissen. De ik is iemand die hinder heeft van zichzelf, levend in zijn eigen gevangenis:
waarin je altijd
met diezelfde gammele werktuigen op dezelfde manier
moet denken en schrijven zonder kans op vervroegde
invrijheidstelling,
De tweede afdeling ‘Gaandeweg’ met de kleine kind dat zijn eerste woordjes uitsist en dan ontvouwt zich een persoon in en aan je, waarover je weinig zeggingsschap meer hebt:
het
gebeurt op een onbewaakt en onbewaakbaar
ogenblik maar dan is er al gene weg meer
terug en moet je het voortaan levenslang
doen met het geel van voorjaar en Van Gogh
[…]
of waarom je blind blijft voor blond en tot het
eind zal vallen voor brunettes liefst mooi afgerond
Wat vrije wil, zo denkt de dichter, wij voltrekken ons aan onszelf. Onderweg blijkt onze vrijheid beknot te zijn. ‘A la recherche du temps perdu’ kan beginnen:
het begon met het verwonderd kijken
naar het gaan en komen van de dagen
de voortgang van de zon, het volgen
van haar schaduw over de aarde: te weten
wanneer te slapen te jagen te eten maar
menselijke honger naar houvast dwong
Ons om het ongrijpbare te meten,
De ik voelt de aandrang in zich sterker worden over de grenzen van het mogelijke heen te gaan, maar van dat avontuur is het resultaat voorspelbaar:
geen ambitie meer over en helaas
past ons na deze eeuwenlange queeste alleen
nog meer bescheidenheid want nog steeds
heeft het weefsel van tijd al zijn geheimen
weten te bewaren, is het uur van niemands
dood ook maar met één ademtocht uitgesteld
Toch openbaren inzichten zich als bermbommen. Plotseling: ‘één ogenblik staat/ de hele wereld bij je binnen in verblindend licht’.
De derde afdeling ‘Iets van gewicht’ vervolgt de tocht door het leven met een zoektocht naar de bron van de levende waterstroom:
in omgewoelde modder de sporen
van reeën en ever`wijnen die deze
bron al hadden gevonden toen wij
mensen nog moesten worden bedacht
De onrust naar nog weer een andere plek dan het aardse paradijs van de bron drijft ons eeuwig voort ‘omdat diep in/ aarde blijkbaar iets van gewicht begraven ligt’.
De ontwikkeling loopt van afdeling naar afdeling door zonder dat leestekens barrières kunnen opwerpen. In één gulzige beweging van begeerte naar het vredeschenkende paradijs van geluidloze stilte verloopt de tocht. Wat een gedrevenheid bezielt de mens! Daarvoor moeten we blijkbaar de dood bereiken. Een leefplek in de sneeuw zal verlaten dienen te worden. Anderen zullen er hun heil vinden. Niets is blijvend. Dat voelt onrustmakend. Ook het leven dat eerder in een leefplek geleefd is, laat zich terugvinden:
want sneeuw heeft een onfeilbaar geheugen
is zacht en meegaand om zelfs
van tijd een afdruk te maken
betrapt al wie dacht in het donker onvindbaar
te blijven zoals elk woord verraadt dat
iemand het neergeschreven heeft
Op zijn tocht door de taal voelt de dichter zich zo nu en dan niet thuis in de gevangenschap van het huis dat we taal noemen. Dan is er de bevrijdende werking van de muziek in een klein Romaans kerkje. De klanken wentelen zich rond in de hemelse gewelven:
je loopt blindelings en onvermoed
in de hinderlaag van het toeval
en wordt door pure schoonheid
aangeraakt, gegijzeld, fijngemalen
De vierde afdeling ‘De schaal van Richter’ staat in het teken van de verbindingen met de aarde, de anderen en jezelf. De verbinding kan verbroken worden, verloren gaan. Domweg een schop op een verkeerde plaats in de grond geeft kabelbreuk, het verlies van de beheersing over eigen motoriek verontrust, de levenswil kan ineens verloren gaan. De ambitie om in leven te blijven kan wegvloeien. Desoriëntatie is ons deel geworden in het gedicht ‘Stelsel van vergelijkingen’:
ooit kon mijn vader toch nog alles
aan, vond hij ook zonder ons de weg
terug, moesten onze kinderen gewoon
bij de schoolpoort worden opgehaald
en dan was iedereen weer veilig
thuis: de wereld had nog snijpunten
maar intussen lijkt het aantal dimensies
toegenomen, is de controle ons ontglipt
strijken kinderen willekeurig neer
in Helsinki, Mumbaï of Tadzjikistan
weet ook mijn vader nauwelijks nog
waar hij is, laat staan waar hij naartoe
moet en zijn wij dus onaangekondigd
verdwaald in dit stelsel van vergelijkingen
waarvoor geen oplossing meer bestaat
Wat eerst een redder was, blijkt nu een aankondiger van onheil te zijn geworden: de schaal van Richter. Op het strand van Omaha Beach weet de ik zich samen met zijn kinderen omringd door in steen gebeitelde jongens die daar hun laatste dag beleefden. Hoezeer bevindt leed en vreugde zich naast elkaar op een plek waar op een warme zomerdag gezwommen kan worden. Een stilte van een wereld na hen. Een wenkend perspectief.
Op tal van momenten spreekt de ik de wens uit aan de tijd en zichzelf te willen ontsnappen:
Hoogtevrees
III
Soms raak je op het hoogste punt
En is er dus geen verlangen meer
Behalve geen mens meer
Te zijn maar nog enkel
Een lege plek in de vorm
Van een mens en zo
Dan te mogen blijven
Zonder ik voor altijd
Alleen maar
Een hier
En een
nu
De vijfde afdeling ‘De stilte van de wereld na ons’ staat wederom de mens op die de wereld en de mensen in het kerslijf van een tabel wenst op te sluiten. Bij God over de schouder meekijken. De dichter kijkt als een celbioloog naar ons mensen. Ontnuchterend te weten dat al ons schrijven en denken te wijten is ‘aan het passeren van banale elementen/ over synapsen of doorheen celmembramen’.
Uit alle gedichten van deze afdeling spreekt het machteloze besef dat we aan krachten zijn blootgesteld in en buiten onszelf die onze denken te boven gaan. De ik blijft verstrikt in de paradox:
natuurlijk is er dat eeuwig verlangen naar rust
maar geest is evenmin bestand tegen het niets
altijd moet iets voor onze ogen in beweging zijn
[…]
en laat ons maar vervloeken de tijd omdat die ons
ten slotte machteloos achterlaat maar krankzinnig
zouden we worden als hij plotseling zou verdampen
niets zou immers nog kunnen gebeuren of alles
op hetzelfde ogenblik: als in de dood zouden wij
gevangen zitten zonder enige hoop op eindigheid
Overal om ons heen is geluid, maar stel je het ogenblik voor waarop het geluid in en buiten ons ineens verdwenen zou zijn: ‘als wij allemaal samen/ oorverdovend zouden horen/ de stilte van de wereld na ons//’. De dood, de oneindigheid in het leven nabootsen lijkt de dichter onder woorden te willen brengen om zijn onrust, binnen en buiten hem, te bezweren. Knappe bundel vanwege het weidse spectrum, de taalbeheersing en het bijdetijdse levensgevoel.
***
Marc Tritsmans (1959) publiceert met De stilte van de wereld na ons zijn tiende bundel. Eerder verschenen De wetten van de zwaartekracht (1992), Onder bomen (1994), Oog van de tijd (1997), Van aarde (1999), Sterk water (2000), Kritische massa (2002), Warmteleer (2004), Man in het landschap (2008) en Studie van de schaduw (2010).
November 2008 werd hij voor Meander geïnterviewd.
Het gedicht ‘Vermeer’ uit de bundel Van aarde werd als Klassieker besproken.