Kleine vulkaan (Eyafjällajoküll)
We gooiden een anker. We zeiden hier stopt alle Rede.
Als we ooit weer wilden denken, konden we naar dat anker
terugkeren. We zeiden nu is een vingerknip, nu is alweer voorbij,
dus als we nu vergeten dat wij hier voorbijgaan, zijn wij een
eeuwigheid, zijn wij de lakens over het hoofd, heer en
meester van de tijd, als we maar niet ademen, dan gaan we niet
voorbij, dan hoeven we niet te denken aan,
waarom zouden we ooit nog denken aan:
frambozen en rode wijn , een clandestiene vrijpartij,
een hand die niet weet waar, een hand die per ongeluk geheugen krijgt,
een vingerknip, een tijdverdrijf, het klakken van een tong tussen duim
en wijsvinger, de rode huig die zweept,
wat stokt in de keel naar beneden,
altijd verder je ogen zijn zwarte kralen
altijd naar beneden, kleine zwarte kralen,
ik peuter ze uit mijn navel:
zeeroversparels.
Flamingo
Ik heb onlangs ontdekt, dat ik slaap
zoals flamingo’s staan:
met één been gestrekt, het ander
in een krul en dan op mijn zij.
Op dit donzen bed dook ik
de liefde in, wankel in donkerroze,
nek aan nek, als twee verstrengelde
worsten, snakken naar adem.
Flamingo’s veroveren elkaar synchroon,
een hoofse paringsdans: minstens twaalf
wimperblikken een monogaam leven lang.
Een steekspel, dat we vooral kennen van
televisieprogramma’s.
Eerst waren we nog grijs,
nu zijn we bijna piloten.
Bijna een ode aan vogels.
Vissen
Verzuim me niet, ik word daar bedlegerig van
een hoopje nalatigheid onder nieuwe lakens
en toch lijken de lakens beslapen terwijl ik
hier al nachten niet kan aarden.
Voorbij de kastanjes rusten onze benen
dit zwemmen leek wel eeuwig.
Twee vissen zonder taal, in een water
met enkel zuurstofbellen als proviand
in kieuwen opgeslagen
van toen we nog menselijk waren.
Spierwit,
onze benen voorbij de kastanjes,
waar ze als opblaasbootjes aflaten
dit zwemmen leek wel eeuwig.
Verroer je niet, de nachtreiger
zweeft boven dit water, zijn snavel
priemt als de zon door dit water.
Wij, wij voelen nauwelijks warmte,
wij, wij kennen geen bloed door geen aders,
de nachtreiger zweeft boven dit water
hoe lang nog, hoe ver nog
dit zwemmen leek wel eeuwig.