Non mi ricordo più se qui, a Milano,
ci sia una piazza con l’aria senza tempo,
che dietro un angolo mi son provato ad andare
e le genti nella pioggia passavano come il vento.
E dietro l’angolo una camicia bianca
sembrava lì ad attendermi, e non c’era niente.
La piazza senza tempo, una donna stanca,
gli uomini che trascorrono chiusi nel sentimento.
Non so dov’ero io. C’era una panca
e io che camminavo tra la gente, e quell’angolo,
cui mai si arrivava, era la vita che da lontano si sente.
uit: Bach (1986)
Ik weet niet meer of, ergens hier in Milaan,
een plein lag onder een tijdloze lucht,
waar ik om een hoek probeerde heen te gaan
en de mensen in de regen gingen langs als wind.
En om de hoek leek de witte blouse van een vrouw
op mij te wachten, en toch was er niets.
Het tijdloze plein, een moede vrouw,
mannen die in gevoel gevangen leven.
Ik weet niet waar ik was. Er was een bank
en ik die daar tussen de mensen liep,
en die hoek daar, waar je nooit aankwam,
was het leven dat je uit de verte voelde.
*
Ma che fortuna viene all’uomo che vive
vicino alla sua donna nella vita!
Strade di Milano, sconosciute da sempre,
angoli che nel voltarci non ci siamo più ripassati,
giardini cortili che dentro c’è un’altra vita,
portoni di Sant’Ambrogio senza domani…
Guarda che bellezza, lasciarsi alle spalle quelle strade,
passare tra le case, guardare una vetrina
dentro un’ombrella come un ciclo per noi!
E che bellezza essere al mondo con te,
e camminare, sentirselo come un’anima
che dentro ti attraversa per trasportarsi!
Oh muri scritti dai ragazzi, alberi che docciano,
gente che alle finestre sembra lì ad aspettarci,
che bello entrarci dentro in una strada
e poi lasciarla e mai più tornarci!
Sant’Orsola, via Morigi, via Santa Marta,
e via San Maurilio che va di traverso alle case…
E che pazienza, questa mia città,
tenersela addosso con le teste strette all’ombrello
e passeggiare nel tempo che è Milano,
e andare, tenersi il cuore, come essere in casa…
Ma che fortuna quel labirinto del vivere
per l’uomo che sa adattarsi alla vita!
Uit: Liber(1988)
Maar wat een geluk ervaart de man die dicht
bij zijn geliefde vrouw leeft in dit leven!
Straten van Milaan, van oudsher onbekend,
hoeken die je niet meer terugvindt als je omkeert,
tuinen en hoven waarin een ander leven heerst,
poorten van Sant’Ambrogio zonder morgen…
Zie wat een schoonheid, die straten achter ons laten,
tussen huizen doorgaan, door een venster
kijken onder een paraplu als een hemel boven ons!
En wat een schoonheid op de wereld te zijn met jou,
en hier te lopen, dit te voelen als een ziel
die door je heengaat om je mee te voeren!
O muren beschreven door kinderen, bomen die besproeid worden
mensen die hier voor de ramen op elkaar lijken te wachten,
wat mooi om in een straat naar binnen te gaan
en haar dan te verlaten en er nooit meer terug te komen!
Sant’Orsola, via Morigi, via Santa Marta,
en via San Maurilio die schuin langs de huizen gaat…
En wat een geduld, stad van mij die je bent,
je mee te dragen, gebukt onder je paraplu,
terwijl je wandelt door de tijd die Milaan is,
en het met je mee te dragen alsof je thuis bent…
Maar wat een geluk deze doolhof van het leven
voor wie zich aan het leven aan kan passen!
*
Come sprofonda Milano dentro questa caldaia
di sogni perduti, di piedi che sembrano camminare
e sbandano come dispersi mercanti in Fiera,
e io che non sono più io, come specchio d’un altro
che ha tradito la forma della sua vita…
Guarda come l’abete parla con la preghiera
delle nuvole bianche, le antenne, i fiori, le mani
di quella donna che alla ringhiera
sbatte i panni, e pare che abbia un cane…
È che questo tempo è matto, come una balera
dove scoppia un rock e gli uomini non sanno più ballare…
Uit: Angel de aria (2011)
Hoe diep Milaan wegzinkt in deze hitte
van verloren dromen, van voeten die lijken te wandelen
en het spoor bijster zijn als verdwenen kooplieden op de markt,
en ik die niet meer ik ben, maar spiegelbeeld van een ander
Die de vorm van zijn leven heeft verraden…
Kijk hoe de spar spreekt met het gebed
van de witte wolken, de antennes, de bloemen, de handen
van de vrouw die bij de balustrade
de lakens uitslaat, en er lijkt een hond te blaffen…
Omdat deze tijd gek is als een danstent
waar een rocknummer losbarst en de mensen kunnen niet meer
dansen…
*
…come piove! Com’è fresca la città nella pioggia!
quel verde del camion, l’ombrello che cammina,
la luce che sghemba dei tram che scivolano nel vento,
e io che sogno il niente – vanno e vengono le ragazze
sulle strade, queste di Milano, tra il correre della gente
e gli orologi che sono fermi questa mattina-
e la mia voce cerca il firmamento…
come piove sui miei pensieri, e sui quei chiarori
che mettono paura dalla macchine addormentate…
ah bel gocciolare che ristagna e scioglie i suoi misteri,
noi che cantiamo ancora senza saperlo
di quello che nell’essenza del vivere disfa i pensieri.
Uit: Angel de aria (2011)
…wat een regen! wat is de stad fris als het regent!
dat groen van die vrachtwagen, de paraplu die daar loopt,
het dwarse licht van de trams die wegglijden in de wind,
en ik die droom van het niets – meisjes komen en gaan
in de straten die van Milaan, tussen de stoeten mensen
en de klokken die vanmorgen stilstaan –
en mijn stem zoekt het firmament…
wat een regen op mijn gedachten, en op al die lichten
die je bang maken voor de slapende auto’s…
… ach dat mooie druppelen dat zijn geheimen stilzet en oplost,
wij die zonder het te weten nog zingen
van wat in de kern van het leven de gedachten bevrijdt.
Vertalingen gedichten Willem van Toorn
uit: Engel van Lucht, Azul Press (2012)