LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Koos Geerds – Dialoog met het eiland

28 mrt, 2014

Aan het denken voorbij

Johan Reijmerink

Het is dat Koos Geerds in zijn nieuwe bundel Dialoog met het eiland zijn godsdienstige achtergrond op een subtiele manier laat meeklinken, want anders zou de vraag gerechtvaardigd zijn of een dichter er wel goed aan doet om de meerduidigheid, de absolute vrijheid van het woord, als een belangrijk kenmerk van ware poëzie in de waagschaal te stellen. In zijn eerste afdeling ‘Seizoen’ illustreert Geerds heel goed waarin de werking van de eenduidigheid en die van de meerduidigheid resulteert. In het tweede gedicht over ‘December’ parodieert Geerds Van Ostayens gedicht ‘Marc groet ‘morgens de dingen’:

dag herdertjes bloot op je knietjes
dag timmerman jozef dag sante marietje
[…]
onder de maan rijdt een lange colonne
[…]
aan de gordels zijn vlijmscherpe messen
die straks door onnozele kindertjes gaan

Na het geboorteverhaal komt het lijdensverhaal van die

gek van nazareth
die spot met joost en jood en speelt voor jut

hoc et theatrum patris et filii et
spiritus panis et vini in eternitatem

EIN FESTER BURG IST UNSER GOTT

Parodie, ironie, humor en ernst strijden hier om de voorrang. Het is maar net welke lezer dit onder ogen krijgt. Toch is die laatste versregel in kapitalen een eenduidig statement. Als we dat vergelijken met het laatste vers van de eerste afdeling ‘Januari’ dan treffen we daar niet de belijdende maar de visionaire dichter Geerds aan. Hij laat daar de lezer de vrijheid om zijn eigen betekenis toe te kennen aan het vers, maar bovenal begeeft de dichter zich in een bredere bedding van betekenissen waar de ratio ons in steek laat over wat of wie ons drijft door het leven en waar we naar op weg zijn:

belijden wij de onvoltooide
van de rivier
[…]
die troost die toekomst biedt de weg bereidt
de tol betaalt

die aan haar schepping aan haar droom haar hoop
haar hart ophaalt

belijden wij de onvoltooide tijd van de rivier
in jou en mij

De onbestemdheid van deze versregels laten ons meer de dichter zien dan de gelovige die Geerds tegelijkertijd wil zijn. Een vergelijkbaar stuiten op ‘een kern van onontleedbaarheid’ ervaart de ik in de reeks gedichten ‘Mal van Michaël’, gewijd aan de aartsengel Michaël, naar aanleiding van het beeld ‘De glazen engel’ van de beeldende kunstenaar Herman Lamers, dat op de Grote Markt van Zwolle is geplaatst.

In zijn eerste afdeling ‘Seizoen’ maken we kennis met de doorwrochte taalkunstenaar Geerds. Hij bedient zich soms van wat duistere (‘er komen nevels op die je ontveinst’), soms van gedragen (‘de dorst heeft onze lippen verlederd’), soms van gewrongen (‘onder lommerverschaffende wingerd’) en soms van lichtvoetige woorden (‘de gek van nazareth/ die spot met joost en jood en speelt met jut/’). Ze komen uit allerlei taalvelden. Ernst en humor wisselen elkaar af. Aan de hand van de maanden van het jaar spiegelt hij ons een reis door het leven voor. Van de kinderjaren tot aan de volwassenheid. Strak in de vorm van disticha, terzinen en kwatrijnen. Als je zijn verzen hardop leest, dan ligt een vast metrum op de loer. Geregeld maakt Geerds zich daar weer uit los. Geerds is een bouwer van structuren. Ze zijn vol geladen met inhoud.

Aan de tweede afdeling over ‘Schiermonnikoog’ heeft de bundel zijn titel te danken. De beeldend kunstenaar Jan Pieter Gootjes heeft gedurende een kwart eeuw aquarellen gemaakt die betrekking hebben op dit eiland. Een keuze uit deze aquarellen gaan aan deze afdeling vooraf. In 28 gedichten, bestaande uit een kwatrijn en terzine, gaat Geerds de dialoog aan met zichzelf en de aquarellist. Het is een lofzang op het wonderschone eiland geworden:

omzwermen vogels en vissen
jou en jouw eiland met een bijna
middeleeuws commentaar

Als je van het eiland houdt, dan heeft Geerds zich in meesterlijke bewoordingen uitgeput het eiland een geestrijk kleed aan te meten. Als ware het een schone waternimf, zo weet hij het eiland ons te presenteren. Klank, licht, beweging, stemmingen wisselen elkaar af. Geerds is als impressionistisch schilder met kleurrijke toets aan het werk. De overvloed aan zon en licht is overweldigend: ‘het ongrijpbare waar jij naar grijpt//’. Zoals de golven het eiland omspoelen zou

een onophoudelijke innerlijke beweging
die perfect moet samenvloeien
met de gedachten waar jij wordt ingezogen
door het simpel vallen van ene regendruppel in het zand

Woorden schieten hem zo nu en dan te kort om de schoonheid van dit eiland onder woorden te brengen:

elk jaar tien maanden zwanger
van deze woordeloze solidariteit
je oog verzadigd met beelden
die het zichzelf heeft aangereikt

Geerds weet het verlangen van de aquarellist en zichzelf naar dit onbeduidend vlakke en kleine eiland aan de hand van allerlei natuurlijke processen over te brengen:

Je dringt je in omdat je wilt bewaren
je conserveringsdrift loopt uit op roof

De indrukken zijn zo onwaarschijnlijk, dat:

Je wilt de onwaarschijnlijkheid van je ontmoeting
accentueren als van de waarheid het parool

Het is elk jaar weer een feest om

natuur god voelen zien en ruiken/
elk jaar zijn eigen partituur en thematiek
alles wat je bezit kreeg je pas achteraf

Hij neemt het tot zich als ware het het Avondmaal:

neem eet de kleur van wolken bij zonsopgang
neem lees de vlucht van vogels boven het wad
neem drink de golfgang bij het keren van het tij

Maar wat hij er ook weghaalt, alles blijft zichzelf. Wat de aquarellist, de dichter daar ook vastligt aan gewaarwordingen, het laat zich door het denken niet achterhalen. Het lijkt na al die keren dat je hebt ‘rondgedwaald in eigen ziel’ alsof er niets er gebeurt. Het is een dierbaar portret van een wonderschoon eiland geworden.
In de derde afdeling ‘Mal van Michaël’ gaat Geerds een dialoog met het beeld van ‘De glazen engel’. Het beeld intrigeert hem. De contouren van de engel vragen om een invulling die elke toeschouwer eraan kan geven. Bij Geerds roept de ultieme gestalte van deze ‘verdwaalde franciscaan’ een ‘nieuw vermoeden’ op. Hij ontkomt niet aan het appel dat dit beeld op hem uitoefent. Hij projecteert allerlei gevoelens, gedachten en verwachtingen die hij over zichzelf en het leven heeft in dit beeld:

wees mijn leerschool in onbevangenheid
en ontdoe om mijnentwil je van je beelden
gun mij het licht waaruit je werd verwekt

De statuur van het beeld wekt zijn bewondering:

marmer van michelangelo
preludium van bach
stap van nijinski

De ik vraagt zich af naar wie deze bereisde en ‘ingebeelde’ figuur nu zelf kijkt. Het wil niets liever dan hem met zijn denken om- en bevatten. Het aanschouwen roept twijfel bij de ik op of hij wel is ‘die ik bedoeld zou zijn/ moet ik mij een persoon toedichten/’. De ik voelt existentiële twijfel over zijn bestaan opkomen:

zal ik mijzelf verliezen in het raadsel
dat jij om mij geheel ontledigd bent

De vereenzelviging kan zich niet voltrekken, ondanks het feit dat

jouw evidentie is zo manifest
maar ik kan er niet mee uit de voeten

Het verlangen blijft:

verleen mij toegang tot jouw visioen
jouw perspectief jouw script

Het perspectief om toegelaten te worden tot het visioen van Michaël krijgt de contouren van een godverlangen. Terwijl de aartsengel bij alle oud- en nieuwtestamentische gebeurtenissen present was, staat hij nu ‘bewegingloos en stom’ op de Grote Markt in Zwolle. Gelukkig is daar dan nog de dichter die hem uit alle macht tot leven probeert te wekken: ‘door jou in mij onszelf verliezend/’. Tot in de onderwereld zou de ik hem willen volgen en naar het leven terugbrengen. Deze afdeling is één grote toverspreuk of incantatie op deze engel om hem zich eigen te kunnen maken. De ik beschouwt hem als een

vingerwijzing
puur en onthecht in heel jouw transparantie
even ontvankelijk als onbenaderbaar
zodra er iemand naar jou staart
om jouw transitie af te dwingen

er is geen medium voor jouw dimensie
dan dit icoon dat jou heeft uitgespaard
toren van snelson waar geen vogel nestelt
en elk zijn schrille liedje fluit
conceptie zonder semantiek
concept dat enkel om zichzelf bestaat

Deze confrontatie met dit beeld in het centrum van de stad werpt op een geloofwaardige manier de vraag naar de oorsprong, de zin en de toekomst van ons leven op. Daarbij maakt Geerds op een subtiele manier gebruik van de joods-christelijke culturele achtergrond waaruit dat beeld is ontstaan en waarin het ook alleen maar begrepen kan worden. In die zin staat Geerds er met voldoende nuchterheid, twijfel en besef van de naar betekenis zoekende mens van deze tijd naar dit beeld te kijken. Hij onderkent de afstand bij mensen in deze tijd tot dit soort beelden die hun oorsprong hebben in diezelfde joods-christelijke traditie.
Ook in zijn laatste afdeling ‘Zolang’ blijft Geerds de zin zoekende dichter die zelfs in zijn gelegenheidsgedichten zich bekommert om de bestaanszekerheid van een reuzenschildpad. Hoewel hij met een zekere jaloezie naar het zeedier kijkt, blijft hij er als een mens levend vanuit normen en waarden naar kijken:

jij vreest alleen de schaduw van de haai
vermoedt niets van de mens tot aan het net
jij kent van goed en kwaad slechts eigenbaat
een levensmotto is jou even vreemd
als het lot dat boven zee en pantser gaat
jij lijkt een golfslag tussen schijn en wezen
gelooft niet in een macht die jou beschermt
maar telt soms meer dan tien seconden

Wat Geerds ten diepste drijft in deze bundel is de vraag die hij ook aan de orde stelt in het gedicht over de ‘IJsbeer’. Deze ijsbeer moet ontdekken dat hij een illusie is:

hijzelf zijn medeschepselen zijn hele wereld
hij moet het gaan beschouwen zonder zin of zijn

dat alle dingen (ook zijn paar- en jachtmotieven)
producten zijn van intuïtie en verbeelding/
dat wat hij voorstelt niets dan schim en nevel is

Omdat wij mensen eveneens producten zijn van intuïtie en verbeelding, kan het zo maar zijn dat al die godsvoorstellingen die ons eigen maken incluis die van het beeld Michaël op de Grote Markt te Zwolle langs de werkelijkheid van het Niets heen scheren, aan onze verbeelding voorbij zweven. Leve de vertwijfeling, zou Kierkegaard zeggen.

***
Koos Geerds (1948) publiceerde zeven bundels bij De Arbeiderspers. Een van de belangrijkste daarvan is Staphorst (1998)

     Andere berichten