LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Als het een beetje meezit grijpt ze je ook nog bij de strot

14 apr, 2014

Eric de Rooij doceerde Nederlands, maatschappijleer en geschiedenis. Vanaf 2007 werkt hij als humanistisch geestelijk verzorger. Hij schrijft artikelen, interviews en recensies voor Human en het Tijdschrift Geestelijke Verzorging. Van hem verschenen twee kinderboeken en in samenwerking met Ronny Boogaart brengt hij literaire wandelgidsen uit.

Eric de RooijMogen we uit je gedichten opmaken dat je bij de gelukkigen hoort die inspiratie vinden in hun beroep?
In bijgaande gedichten zeker. Door mijn werk word ik dagelijks betrokken bij grote thema’s rondom leven en sterven. Natuurlijk heb ik niet altijd door dat dat een voorrecht is. Toch ben ik erg blij dat ik zo halverwege mijn leven iets anders ben gaan doen. Maar ik schrijf niet uitsluitend gedichten over de zorg. In december 2013 debuteerde ik in Ballustrada met vier Siciliaanse gedichten, variërend van een gedicht over de vismarkt in Giarre-Riposto tot het graf van August von Platen in Syracuse, duidelijk heel andere gedichten.

Speelt poëzie wél een rol in je werk?
Ik maak veel gebruik van poëzie. Mensen vinden troost in poëzie, een aansporing, een manier om net anders tegen de dingen aan te kijken. Poëzie kan helpen om te verstillen, om dichter bij de vragen te komen die in jezelf resoneren. Dat kunnen eenvoudige gedichten zijn, van Annie MG Schmidt of Toon Hermans, maar ook Kopland, Vasalis, Andreus en Michaelis. Ik stem in mijn keuze zoveel mogelijk af op degene met wie ik in gesprek ben. Zelf houd ik erg van het werk van Warren en door hem ook van Kavafis. F. Starik, Jos Versteegen en Menno Wigman boeien me ook. Maar eigenlijk is er geen beginnen aan om namen te noemen.

Vooral Hans Warren?
Samen met Ronny onderhoud ik sinds 2002 een website over Hans Warren. Het is een site met interviews, gedichten en heel veel nieuws. De partner van Warren, Mario Molegraaf, publiceert er korte stukjes in aanloop naar de biografie die volgend jaar verschijnt. Een ander stuurt ons elke maand foto’s van plekken die in het leven en werk van Warren van belang zijn geweest. Ook al is de dichter inmiddels meer dan twaalf jaar dood, er valt – zelfs tot onze eigen verbazing – steeds nog iets te melden. In een van de aankomende nummers van De Parelduiker zullen Ronny en ik een artikel publiceren over de briefwisseling die Warren onderhield met een soldaat in Nederlands-Indië, een fascinerend verhaal.

Ben je via de schrijvers die je bewondert ook terechtgekomen bij het idee van literaire wandelgidsen? Hoe stel je die samen; ga je daadwerkelijk wandelen?
Een voorwaarde voor het schrijven van een literaire wandelgids is toch wel dat je zelf op pad gaat. Samen met Ronny heb ik menig kilometer afgelegd. Maar het eerste wat je doet is in het werk van schrijvers locaties traceren. Hun dagboeken en brieven zijn vanzelfsprekend belangrijke bronnen. Voor Hans Warren hadden we al zoveel materiaal verzameld dat het eenvoudig was om een wandelgids te maken. Het beste mijner paradijzen, onze wandelgids over de Tachtigers in het Gooi, was een enorme inspanning. Het heet een wandelgids en daardoor lijkt het een minor genre, maar eigenlijk verdiep je je in een tiental levens inclusief bibliografie. Het is een kloek boek geworden, toch hebben we minstens een derde moeten schrappen.

Ik kan me voorstellen dat je mensen als Van Eeden of Van Deyssel van een verrassend nieuwe kant leert zien.
Zeker. Het aardige is dat ik bij het schrijven vooral de randfiguren erg boeiend heb gevonden, bijvoorbeeld de dichter Hein Boeken, maar vooral Frans Bastiaanse. Tegen het einde van zijn leven heeft hij enkele prachtige gedichten geschreven. Nooit geweten. Ook de gedichten en dagboeken van Van Eeden kende ik nog niet. Had ik Het Leven van Frank Rozelaar van Van Deyssel anders gelezen? Nee. Door zo’n project sla je de nieuwste Grunberg of Dorrestein een keertje over, om je te laven aan de vergeten schatten in de kelders van de Nederlandse literatuur.

En je hebt iets speciaals met Couperus. Jouw gedicht is bevestigd aan zijn geboortehuis.
Door het werk van Louis Couperus ben ik voor de literatuur gewonnen. Ik was negentien toen ik Metamorfoze las en De Komedianten, niet meteen de meest gangbare titels van Couperus, maar ik raakte direct verslingerd aan zijn manier van schrijven en vertellen. Vooral ook omdat het stilistisch zo anders was dan wat ik gewend was te lezen. Vorig jaar nodigde de Haagse poëzieroute dichters uit om een gedicht over Couperus te maken. Ik stuurde Liedje voor een kleine ziel in. Een gedicht over leven en werk van Couperus en hoe beide ook in mijn dagelijks leven doorwerken. Tot mijn verbazing werd mijn gedicht gekozen om aan het geboortehuis van Couperus bevestigd te worden.

Je schrijft niet alleen poëzie.
Er zijn twee kinderboeken verschenen in de afgelopen jaren. Samen met Ronny heb ik dus twee wandelgidsen geschreven. Samen schrijven we ook artikelen op literair-historisch vlak. Voor het tijdschrift Human interview ik met Roeland Ensie bekende Nederlanders over hun drijfveren in het leven. Recent nog de burgemeester van Amsterdam. Verder bespreek ik geregeld boeken voor het Tijdschrift Geestelijke Verzorging.

Veel verschillende facetten van de literatuur houden je bezig. Zijn er nog onontdekte gebieden die je wilt gaan verkennen?

Volop. Het korte verhaal, de roman, het essay, de graphic novel. Het is mijn valkuil wellicht dat mijn interessegebied behoorlijk breed is. Ik noemde net de dichter Frans Bastiaanse, het lijkt me bijvoorbeeld erg leuk om een keuze uit zijn werk samen te stellen, met een inleidend essay. ‘Niemand wacht op Bastiaanse’ zal er snel geroepen worden, maar dat hoor ik in mijn werk toch ook geregeld: niemand wacht bij voorbaat op een geestelijk verzorger. Maar eenmaal in contact realiseren mensen zich de waarde ervan.

Je zegt: ‘Poëzie is spel, vermaak, klank en als het een beetje meezit grijpt ze je ook nog bij de strot.’ Hoe belangrijk is dat laatste element in je gedichten?
Ik herinner me bijvoorbeeld het gedicht Kamer 421 van Menno Wigman. Ik las het eens voor aan mantelzorgers wier vader of moeder is opgenomen op een psychogeriatrische afdeling. Dat wekte veel herkenning op: verdomd zo is het, zo voelen wij dat ook als wij onze moeder bezoeken. Dan heb je een heel goed gedicht geschreven. Of, op een heel andere manier, het gedicht September 1903 van Kavafis. Poëzie raakt, als het meezit, de kern, dat waar het in het leven om draait.

Zijn er plannen voor een bundel?
Zeker, die ambitie heb ik. Ik heb momenteel zo’n zestig gedichten in portefeuille. Over veel gedichten ben ik lang niet tevreden. Een bundeling van veertig is acceptabel. Maar dan wel dat ik bij publicatie denk: beter dan dit kan ik nu niet.

     Andere berichten

Interview Gerard Scharn

‘Helaas is het zo dat poëzie alleen gelezen wordt door poëzieliefhebbers.’ - door Alja Spaan - Gerard Scharn (Gemert, 12 oktober 1946) is...