Een poldergeest in Wenen
door Levity Peters
Door met dyslectische kinderen te gaan tutor-lezen op de basisschool van mijn jongste kinderen heb ik pas echt leren lezen. Dat mag een beetje raar overkomen, maar op die manier ontdekte ik dat ik doorgaans een tekst meer scande, dan dat ik hem werkelijk las.
Ik was tot die tijd een onbehoorlijk snelle lezer.
Eén jongetje met wie ik las, was niet alleen zeer dyslectisch, maar ook bijzonder taalgevoelig. Hij voelde feilloos aan wanneer een zin niet goed geconstrueerd was. Soms zaten we dan samen een zin te verbeteren. Daar heb ik nog steeds wat aan. Soms zou ik wensen dat een dichter wiens werk ik te beoordelen krijg, ook zo’n goede leerschool had gehad. Goed schrijven is een kunst die je zonder goed lezen nooit meester kunt worden.
Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat je je eigen werk secuur leest. Dichten is óók een handwerk, een soms ingewikkeld vak.
Nu moet ik eerst een vooringenomenheid bekennen: ik ben gek op de Hollandse polder, en in die mate dat mijn familie mij ermee plaagt. Zit ik te genieten, ergens in de hoge Alpen, dan wordt er geopperd: ‘Volgend jaar naar de Alblasserwaard? Of toch liever naar de Betuwe?’
Natuurlyriek is vandaag de dag behoorlijk zeldzaam, dus was ik bepaald verwachtingsvol door de veelbelovende titel van de dichtbundel van André van der Veeke. Het titelgedicht:
Zonsondergang in mijn hartkamers
Torens van stro op de stoppelvelden
Een man en een vrouw door de avond
Op het bochtige lijf van een dijk gezet
Zodanig dat mijn barre blindheid
Het aflegt tegen een omspannende blik
Dijken zijn hemellichamen, de polder een
hiernamaals voor eeuwen achter hun rug
Ik kan de bedoelingen van Van der Veeke goed invoelen. Maar waarom schrijft hij in de eerste regel ‘hartkamers’? Het hart als centrum van het gevoel is een niet voor verbetering vatbaar cliché. Wilde hij op deze manier aan het cliché ontsnappen? Het verbijzonderen van dingen is een kunst op zich. ‘Torens van stro op de stoppelvelden’ is een mooie zin, maar die torens halen wel het landschappelijke van het laagland af. ‘Een man en een vrouw door de avond/ Op het bochtige lijf van een dijk gezet’ Door de avond op de dijk gezet? Het lijkt mij waarschijnlijker dat ze kwamen lopen. En nog iets: ik neem aan dat het niet een willekeurige dijk is, dus had de dichter beter van ‘de’ dijk kunnen spreken. In de volgende strofe schreef Van der Veeke ‘barre blindheid’, waar verblinding (door de lage zon) had volstaan, en naar mijn gevoel komen die hemellichamen uit de lucht gevallen om van dat hiernamaals maar te zwijgen. De gevoelens zijn er, de goede bedoelingen, maar niet de woorden die hen zouden moeten dekken.
Wat betekent goed schrijven in dit geval? Dat wat er opgeroepen wordt in overeenstemming is met de betekenis van de gebruikte woorden. Wanneer je beweert dat dijken hemellichamen zijn, dan moet je je wel realiseren wat de lezer voor zich ziet. Een kogelronde dijk? Een lichtgevende? Je kunt beheersing hebben over ritme en klank, maar wanneer je je niet realiseert wat je bij de lezer oproept, dan mis je iets essentieels: je schrijft dan niet naar de lezer toe. Communicatie is een belangrijke factor in de poëzie.
Ze schuift
als een vleugellamme engel
door onze straat
Veel te warm gekleed,
altijd winter in haar hoofd
Een lawine
aan wol en katoen
schuift voor haar uit
Jurken stijgen op
Broeken struikelen
Alles wat zij ooit droeg
bedekt de stoep, de straat
De weg naar de hemel plaveit
mijn moeder met haar kleren
Een aardig beeld van een vrouw die onderweg naar de hemel haar kleren verliest, om daar uiteindelijk naakt aan te komen. Dat dacht ik. Maar dat komt in het gedicht helaas niet voor. Het zou betekenis hebben gegeven aan deze fantasie, die niet zozeer tekortschiet omdat hij te particulier is, maar omdat er te weinig zorg is besteed aan de overtuigingskracht: ‘Broeken struikelen’? Dat moeten dan wel heel bijzondere broeken zijn. Er kan over broeken gestruikeld worden, maar dat staat er niet.
Ik heb een meisje gekend dat – ter beveiliging, ontdekte ik – over elkaar drie dikke badstof onderbroeken droeg. Van mij mogen het er dus echt wel meerdere zijn. Absoluut geloofwaardig. Voor wie mijn ervaring niet deelde is dat minder gemakkelijk te aanvaarden. Dan eist het een precieze omschrijving van ‘wat en waarom’.
Die opstijgende jurken vind ik prachtig! Die zag ik voor mij. In enkelvoud dan. Op het moment dat ik mij het hele pakket kleren voorstel dat voor haar uit schuift,
(maar blijkbaar niet opstijgt) blijf ik mij afvragen: waarom? Had Van der Veeke zijn verbeelding er maar meer op aangesproken. Nu blijft het een vruchtbaar maar onuitgewerkt idee.
Dat het Van der Veeke niet aan humor ontbreekt, mag duidelijk zijn uit het volgende gedicht:
Zij draaide op haar tenen
een pirouette en trok haar blouse omhoog
Was ze vergeten dat ze er niets,
helemaal niets onder droeg?
Een borst toonde ze, een witte borst
De tepel hard als een kogel
Die kogel trof me, trof me
vanzelfsprekend in het hart
Iedereen snapt waar hij werkelijk getroffen moet zijn. Je zou er een cartoon van willen maken, met die kogel.
Tot slot wil ik nog het gedicht citeren dat ik als eerste las, aangetrokken door de titel:
Overal kom ik hem tegen: Klimt
Klimt met zijn kat
Klimt in hotels, metrostations, bussen
Op spandoeken en banieren
de ontspannen, vragende grijns van Klimt
Klimt in zijn schilderspij
geen verf maar sterrenstof op zijn mouwen
Zijn ruige kop een trofee van de stad
Klimt, alomtegenwoordige schildersgod
van het zomerse, bekakte Wenen
Toch deelt niet hij, maar Schiele
in het Leopold Museum
de beslissende klap uit
Voor een van zijn vacuümgetrokken
portretten ga ik knock-out
Ook deze ervaring van Van der Veeke is voor mij invoelbaar. Klimt en Schiele, twee Jugendstill kunstenaars maar van een onvergelijkbaar karakter. Klimt de sensuele, Schiele de expressionistische. De ene streelt je, de ander slaat, met vrijwel dezelfde middelen: het naakt en de seksualiteit. Obsceen werd hun beider werk genoemd. Beiden kwamen in botsing met de burgerlijke normen en waarden. Schiele kwam door zijn veel confronterender werk zelfs in de gevangenis. En stierf, erg jong nog, aan de Spaanse griep.
Voor wie het werk van deze kunstenaars niet kent, heeft ook mijn verslagje geen enkele betekenis: je ziet geen schilderij voor je. We hebben geen idee welk werk van Schiele de dichter van zijn sokken blies, terwijl er slechts gewezen wordt op een bekende foto van Klimt. Met andere woorden: het lijkt misschien een gedicht, maar het is slechts een onvolledig verslagje.
Om terug te keren naar het begin van mijn recensie: wat was ik blij, toen ik eenmaal beter had leren lezen dat er niets van mijn eigen werk gepubliceerd was! Mijn oude werk op een hoop gegooid heb ik het een tijd lang niet durven lezen, zo beschaamd was ik over wat ik hooggestemd aan het papier had toevertrouwd. Schaamte is de prijs die je betaalt voor je tekorten. Goddank is het volmaakte voor wie dan ook onbereikbaar. Het is niet meer dan een niet bestaand kompas.
***
André van der Veeke (1947) is hoofdredacteur van het literaire tijdschrift Ballustrada en publiceerde o.a. in Hollands Maandblad, De Poëziekrant, De Brakke Hond. Hij schreef eerder zeven poëziebundels waarvan Blauw als ijs (2011) de laatste was. In 2012 verscheen de verhalenbundel Een meedogenloze Vrede.