Een sterk debuut
door Hans Puper
Deze zachte witte kamer is het debuut van Runa Svetlikova. Bekend was ze al: ze heeft verschillende gedichten gepubliceerd en is regelmatig te zien op poëziefestivals.
De bundel bestaat uit zeven korte afdelingen, waarvan er enkele verrassend goed zijn. Onderling hebben ze een sterke samenhang. Dat blijkt onder meer uit terugkerende titels. Zo staat er in de eerste afdeling het gedicht ‘Een alledaags verdrinken’, de derde heeft dezelfde titel en in de zevende en laatste vinden we het gedicht ‘Alledaags verdrinken voor gevorderden’. Zelf karakteriseerde zij haar poëzie een tijdje geleden als ‘work in progress’ en die herhalingen kunnen daarvan een uiting zijn. Ik ben daar niet zeker van, want gedichten met dezelfde titels doen in deze bundel niet voor elkaar onder.
Bang voor het grote gebaar is zij niet: de eerste afdeling van de bundel heeft als titel ‘A big bang’ en de laatste ‘The big rewind’. Daartussen speelt zich het menselijk bestaan af en dat is verre van rooskleurig. Mensen zijn deelbaar. Als een eigentijdse Schopenhauer stelt ze dat ‘wij ( … ) gebonden bleken aan dit nietsontziende uitdijen deze golven / genetische roulette dit eindeloze splijten van moeders’. Maar, schrijft zij in haar laatste gedicht, er kan een moment komen ‘waarop wij niet verder uit elkaar drijven maar in alle stilte / imploderen in ruimte en tijd, the big rewind. ( … ) Er zijn geen getuigen van // deze schaamtevolle terugtocht naar de oersoep.’
Jammer is, dat zulke bespiegelingen een enkele keer leiden tot minder goede gedichten: met name als ze explicerend of betogend zijn. Ook met de beeldspraak heb ik soms moeite. Svetlikova schrijft: ‘Ook wij waren twee helften priemgetal voor wij / langs deze platgetreden paden deelbaar werden.’ Ze verwijst daarmee naar De eenzaamheid van de priemgetallen van Paolo Giardano. Daarin is echter sprake van tweelingpriemgetallen, het beeld voor de hoofdpersonen Mattia en Alice, die beseffen dat ze elkaar bijna raken, maar toch beiden eenzaam zijn: priemgetallen zijn alleen deelbaar door zichzelf en 1. ‘Twee helften priemgetal’ vind ik daarom vreemd en bovendien in strijd met: ‘Ook ik bleef twee keer hetzelfde priemgetal nadat ik / deelbaar bleek’ in een ander gedicht. Maar misschien schiet mijn wiskundig inzicht tekort, dat komt wel vaker voor.
Echt boeiend worden de gedichten als zij haar visie verbindt met persoonlijke ervaringen. Het gedicht ‘De gebruiker van dit lichaam’ gaat over haar overleden vader, die eveneens poëzie schreef. Hij was kennelijk een kluizenaar die stilzitten beschouwde ‘als de beste bescherming tegen pijn’. Zij vindt dat hij zich vergiste. De laatste strofe:
werd kluizenaar wordt sterrenstof wordt opgevreten, meegedragen
laat los, waait steeds verder van de kern, maar waait, beweegt.
Er is niet alleen een gedicht, maar ook een afdeling met de titel ‘De gebruiker van dit lichaam’. Het tittelloze derde gedicht is een zeer persoonlijke variatie op bovenstaande strofe:
lichter en ook bij u alles opzoog tot ge weg waart.
Omdat in de kern alles nog leeft: dode huidcellen
haren die niet grijsden, vergruisde tabak, kattenvacht, as
uw geur die nu mijn huis inblaast en die ik adem.
Omdat ik (elke keer dat ik het snoer uittrek) weer zie
hoe ge een stickie rolt, hoe de kat u kopkes geeft
ik u door de haren wrijf
Omdat ik stillekes hoop (elke keer ik
de knop induw) op een wedersamenstelling van u.
Het is ontroerend. Eerst een voor de hand liggende reden om een stofzuiger mee te nemen: hij is beter dan de mijne, dus waarom zou ik hem dan laten staan? Dan pas komt er een opsomming van de werkelijke redenen. Nuchterheid biedt geen bescherming tegen verdriet, verlatenheid en weemoed: zij maakt dat invoelbaar en roept met het Vlaams ook nog eens de vertrouwde band met haar vader op. De aanleiding is persoonlijk, maar het gedicht overstijgt het particuliere: het verlangen een onherroepelijk verlies ongedaan te maken is van alle tijden – zie Orpheus en Eurydice.
Als cyclus in zijn geheel vind ik ‘Deze zachte witte kamer’ het best. In eerste instantie is deze serie van zes gedichten raadselachtig. Het eerste gedicht, ‘Vogeltje’ begint met de regels: ‘Hier leeft een dood vogeltje / in een doos van afgetrapte schoenen.’ Het heeft ‘Verzorging’ nodig: dat is de titel van het tweede gedicht. In de volgende vier gedichten karakteriseert zij het: ‘Habitat’, ‘Classificatie’, ‘Conceptie’ en ‘Draagtijd’.
Bij herlezing lijkt er meer duidelijkheid te komen. ‘Vouw het vleugels’ luidt een regel uit ‘Verzorging’. Zou het over het schrijven van poëzie gaan? Zou kunnen, misschien is dát het vogeltje dat tot leven komt. Of is het vogeltje datgene wat tot leven wordt gewekt door poëzie? Het blijkt onder andere in ‘foto’s en een theeservies’ te wonen (‘Habitat’), ‘het is alles wat jij ooit vergat verloor vernielde / het is het zalig lichaam in jouw kist’ (‘Classificatie’). Is die kist een variatie op ‘de doos van afgetrapte schoenen’ of de doos waarin het vogeltje rondgedragen wordt? Er zijn meer mogelijkheden; nog een keer lezen en zonder tegenzin – integendeel. Ook van lezen maakt Svetlikova ‘work in progress.’ Een compliment.
Het is al met al een cyclus die je bezig blijft houden, niet in het minst door de strakke vorm en intrigerende metaforen. Ik citeer het mooie laatste gedicht. ‘Draagtijd’ in zijn geheel. Ik moest daarbij denken aan de uitspraak van Elsschot over nieuw werk: ‘Waar zwangerschap is, volgt baren vanzelf’.
Plooi terug op jezelf met je hoofd
onder de lakens. Wieg heen, en weer.
Adem je eigen adem in. Je bent
een bloot vogeltje in een hermetisch nest.
Denk. Denk. Slaap.
Sta op. Wandel. Je hebt je armen vrij nu
het draagt zichzelf. Draag jezelf
dichter bij mij. Draag jezelf je lijf uit
en wankel mij in.
Vanaf nu ben ik fan van Svetlikova. Ik kijk uit naar haar tweede bundel.
***
Runa Svetlikova (1982) is grafisch ontwerper en poëzieperformer. Daarnaast organiseert zij poëtische activiteiten en mini-festivals.
Enkele jaren terug werd zij voor Meander geïnterviewd door Anna de Bruyckere.