De houdbaarheid van nieuwe rituelen
door Hans Puper
Nieuwe rituelen is de derde bundel van Maarten Inghels. Rituelen van ‘de moderne mens’, die gezien wil worden, maar ook behoefte heeft aan anonimiteit. Eenvoudig is dat niet: ‘Het is moeilijk balanceren tussen houvast / en complete onthechting. Zichtbaar / zijn of niet’.
In de bundel wordt de wereld rondom de dichter gaandeweg kleiner: in de eerste van de vijf afdelingen zie je zijn worsteling met het openbare leven, in de laatste valt hij als ‘Icarus II’ uit de ‘blaasbalg’ via ‘ei, de bron en moederschoot’ in het kraambed – waarna de wereld weer groter zal worden.
Dat openbare leven biedt uitdagingen: ‘Je wilt het brandende glas aan je lippen zetten, / je wilt transparant, bruikbaar, beroemd zijn.’ Ook angst: ‘Je durft niet te denken aan je gebrek aan ritme, / ( … ) Je durft niet zoenen met je ogen dicht, / de webcamlens dek je met een pleister toe.’ En saai kan het ook zijn, getuige een gesprek tijdens een etentje: ‘J. bezigt alpinisme. Z. zingt / van carrière en een kind. Instant magie. / N. en ik vertellen over onze tics, // over ons hardlopen of het gebrek daaraan.’
Soms geeft Inghels actuele opinies weer en die hebben de neiging snel te verouderen. Zo geeft hij een gedicht van zeventien strofen een demasqué van zichzelf en zijn generatiegenoten: ‘wij die zo transparant als graatloze vissen willen zijn; / wij lijken kansloos op elkaar / in het benadrukken van onze verschillen’. Of, in een ander gedicht: ‘Wachtwoorden worden geactiveerd, men vindt vaste grond / in de digitale kring. Ik buig voor wie kijkt / hoe ik mezelf liefheb – de volmaakte aanbidding.’ Is dat over tien jaar nog zo? Misschien zijn de sociale media dan wel zo veranderd, dat regels als deze worden beschouwd als archaïsch – digitale ontwikkelingen gaan snel.
Het gaat niet allen om opinies. Een titel als ‘Volkstelling op 7 januari 2015 om 11 uur 29’, die hij drie keer gebruikt, zal over een paar jaar toelichting behoeven. En, zal een jongere uit 2025 zich afvragen: wat is in godsnaam een webcampleister?
Aardig is de tweede afdeling, ‘Hymnen’, die uit zeventien vijfregelige gedichten bestaat. Het eerste gedicht begint met ‘Lief, jij kent …’, alle andere met ‘Jij kent’. Deze herhalingen krijgen het karakter van dwingende redenen of de aanloop tot een beschuldiging, zeker als je de nadruk legt op ‘kent’. Het blijkt om redenen te gaan. In het laatste gedicht komen we te weten wat er wordt bepleit:
Jij kent mijn woorden uitentreuren nu.
Houd deze brief niet stil als een fossiel,
brand je tong aan mijn aarzelende si
en la. Ja lief, verzilver mijn geluid,
wrijf deze glossen op jouw lippen uit.
In de derde afdeling, ‘Het grote verdwijnen’, probeert de dichter op te lossen in zijn fantasie en achter zijn gedichten. Zodra hij van die fantasie werkelijkheid probeert te maken, loop dat uit op een teleurstelling. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij niet de enige is die in zijn zoektocht naar puurheid een bezoek brengt aan ‘De magische bus van Chris McCandless alias Alexander Supertramp’ – een jonge spirituele Amerikaan die zijn luxe leven opgaf om te gaan zwerven en uiteindelijk stierf in de woestenij van Alaska in een daar achtergelaten bus.
Op bedevaart naar de magische bus op Stampede Trail.
Stedelingen met een schildpadhoornen bril
bezoeken het pretpark van de spiritualiteit.
Het ultieme verdwijnen is natuurlijk de dood, ‘de grote slaap’, titel van de vierde afdeling. Daarin vinden we het beste gedicht van de bundel: ‘Er is een foto gevonden waarop je lacht’, waarin de dichter een dierbare dode toespreekt. De laatste drie strofen:
‘Het is goed zo, zeggen ze. Ik hoor een auto,
zegt iemand. Ze komen je eindelijk halen, zegt ze.
Het is de vuilniswagen. De begrafenisondernemer
is te laat maar je hebt de tijd, je loopt niet meer
van ons weg. Ik vind de scheurkalender
en het afgetrokken blaadje met
een grap waar je vast om lachte,
de dag waarop je bent gestopt
met tellen.
Die vuilniswagen vind ik mooi gevonden: een wrange grap, maar niet geforceerd. Wat me minder bevalt zijn de zwaar aangezette enjambementen over de witregels heen, die aan kracht inboeten doordat Inghels dat middel veelvuldig gebruikt.
Ook is hij soms erg slordig. In ‘Vakantie’ schrijft hij: ‘In korte short trekt de ijskoude putlucht van grafkamers / iets te hartstochtelijk aan onze bleke kantoorbenen.’ Een ijskoude putlucht die een korte short aanheeft en aan onze bleke kantoorbenen trekt? Natuurlijk niet. Of: In korte short aan onze kantoorbenen? Ook raar. Het is een ellips, maar wel een onhandige. Lees: ‘Als we in korte short lopen’. Maar die korte short dan? Dat is een korte korte broek.
Een ander voorbeeld: ‘Uit raadsels verdampte regen valt neer.’ Regen die neervalt na te zijn verdampt? Of zie ik iets over het hoofd?
Ik hoop dat Inghels in volgende bundels meer afstand neemt van de actualiteit. De ironie is, dat bundels die de laatste trends weergeven snel verouderen – in de geschiedenis vind je daarvan verschillende voorbeelden, maar je moet er wel naar zoeken: ze zijn uit de belangstelling verdwenen.
***
Maarten Inghels (1988) debuteerde in 2008 met Tumult, het zeventiende deeltje in de Sandwich-reeks van Gerrit Komrij. Daarna verscheen de bundel Waakzaam (2011). In 2012 publiceerde hij de roman De handel in emotionele goederen.