Kees Godefrooij (Rotterdam 1951) publiceerde tot nu toe zeven dichtbundels. Naast dichter is hij samensteller van diverse verzamelbundels zoals Het Spleen van Amsterdam, 20 dichters voor bijna niets en Erotica. Ook organiseert hij regelmatig poëzie-evenementen. Op 21 november aanstaande verschijnt zijn nieuwe dichtbundel Amoureuze Mechanieken.
Wanneer ben je met het schrijven van poëzie begonnen?
Tijdens mijn studie cultuurwetenschappen, die ik op latere leeftijd ben begonnen, kwam ik in aanraking met de poëzie van Rilke en Baudelaire. Toen sloeg de vonk over, ik dacht ‘zó moeten gedichten zijn, dit is het waar het om draait in het leven, zulke gevoelens te kunnen verwoorden’. Niet lang daarna begon ik zelf met schrijven en dat doe ik inmiddels al zo’n twintig jaar.
Wie zijn je favoriete dichters?
Als je een gedicht leest als ‘De courtisane’, waarin Rilke de bruggen van Venetië vergelijkt met de wenkbrauwbogen van een vrouw… dat is toch prachtig! Of hoe hij tot de gedachte komt dat je je leven dient te veranderen na een essentiële ervaring of op aanraden van Rodin naar de dierentuin gaat om er te kijken, maar dan écht te kijken, en met het gedicht ‘De panter’ thuiskomt.
Baudelaire is ook een favoriet. Waar Rilke lief is, is Baudelaire woedend. Die woede spreekt me aan. Ik vind het prachtig zoals hij zijn geliefde vergelijkt met het kadaver van een rottend paard. Hoe kom je er op, geniaal! Ook schitterend vind ik het eerste kwatrijn van een sonnet in de vertaling van Peter Verstegen: ‘De Ontucht en de Dood zijn twee plezante meiden/Heel kwistig met hun kussen, meer dan goed gezond/Zij hebben, eeuwig maagd, onder hun vodden beiden/Een schoot die immer zwoegt, maar niets te baren vond’. Zijn poëzie is tegendraads, destructief welhaast: of je gaat er aan dood, of het is een poëtische stok waarmee je om je heen kunt meppen, om de maatschappelijke dwang van je af te slaan die je in richtingen duwt waar je niet wilt gaan. Van zo’n dichter ga je toch houden!
Behalve dichter ben je ook organisator van poëzie evenementen en organiseerde je onder andere ‘Het Spleen van Amsterdam’ en het ’Spleen in Perdu’. Hoe ben je hiertoe gekomen?
Er zijn nogal wat dichters die het verdienen om vaker voor het voetlicht te treden. Dat is de reden dat ik poëzie-evenementen ben gaan organiseren, met dat doel heb ik Stichting Spleen opgericht. Het organiseren van de bloemlezingen en evenementen is een welkome afwisseling van het schrijven. Ik vind het aangenaam om er mee bezig te zijn. Schrijven doe je alleen, bij voordrachten en het samenstellen van bloemlezingen werk je met anderen. ‘Poëzie is een daad’, zoals Remco Campert al dichtte. Het kan niet vaak genoeg gepraktiseerd worden, in cafés, zalen, salons en huiskamers.
Je bent samensteller van goed verkopende verzamelbundels zoals 20 dichters voor bijna niets, Erotica I en Spleen van Amsterdam.
De serie ‘Gedichten voor bijna niets’ ben ik begonnen om mijn eigen gedichten te promoten. Ik maakte een bundel met 12 gedichten (later 26), die een dwarsdoorsnede vormde van mijn poëzie. Ik verkocht de bundel onder de productieprijs met het doel om mensen, die nog niet bekend waren met mijn gedichten (zo’n beetje de hele wereldbevolking dus), voor een zacht prijsje kennis te laten maken met mijn poëzie. Later begon ik dichters uit te nodigen om werk in te leveren voor een bloemlezing en zo is het balletje gaan rollen. Afgelopen oktober kwam de achtste anthologie uit.
Wat betekent poëzie voor jou?
Het is aangenaam toeven in de nabijheid van de muze en de karavaan van poëzie voorbij te zien trekken in een eeuwenoud karrenspoor, waarbij fantasie en ervaring samenkomen in verleidelijke dan wel verstorende taalbroedsels.
Waaraan herken je een goed gedicht? Aan welke eigenschappen moet het voldoen?
Een goed gedicht moet voor mij voorzien zijn van fraaie regels en de eeuwige thema’s liefde en dood bevatten. Het is de schoonheid waar ik voor ga, liefdesgedichten hebben mijn voorkeur. Het spel van aantrekken en afstoten tussen geliefden is een onuitputtelijke bron van inspiratie, evenals de veelal ongewenste versie van de liefde, het overspel. Verder is het mooi meegenomen als een gedicht je op een hoger plan tilt, je een blik vergunt op het sublieme of een epifanische trilling teweeg brengt.
Je schrijft veelal vormvaste gedichten en met name sonnetten. Vanwaar deze voorkeur?
Het sonnet is voor mij de koningin der dichtvormen, het is een onmogelijke bruid, zeer moeilijk tevreden te stellen. Het strakke korset aan regels dat erbij komt kijken vormt een uitdaging, want het uiteindelijke resultaat moet zijn alsof je het gedicht zo uit je mouw schudt. Er mogen geen sporen zichtbaar zijn van techniek, van de veldslagen die je hebt geleverd met het onding genaamd taal. Het sonnet is meer dan zevenhonderd jaar oud, het prikkelt me om de taal van nu in zo’n oude vorm te gieten.
Op 21 november komt je nieuwe bundel Amoureuze mechanieken uit.
De bundel komt uit bij Poëziefonds Open, een onderdeel van uitgeverij Kontrast met als redactieraad, Will van Sebille, Marije Rosing en Jos van Hest. De titel heb ik geleend van een spannende expositie over erotische kunst van het Franse modehuis Guerlain. In de bundel is een cyclus opgenomen van vampiersonnetten en ook gedichten over liefde, erotiek en overspel. Hij wordt op 21 november a.s. gepresenteerd in Café Eijlders in Amsterdam, aanvang 15.00 uur.