door Eric van Loo
Meander Klassieker 204
Precies een jaar geleden besprak Inge Boulonois ‘Misverstand 3’ van Charles Ducal. En nu weer een gedicht van deze Belgische dichter? Het vorig jaar besproken gedicht kwam uit zijn debuutbundel uit 1987. Het gedicht van deze maand publiceerde hij pas vorige zomer. In deze kleine twintig jaar zien we een duidelijke ontwikkeling in het werk van Ducal. Waar ‘Misverstand 3’ volledig om de wereld van de ik-persoon leek te draaien, is nu de blik naar buiten gericht, naar de politieke en maatschappelijke realiteit.
Met deze bespreking sluiten we dit seizoen van de klassiekers af. In juli en augustus houden we zomerreces. Voor het najaar staan al besprekingen gepland van werk van C.O. Jellema, Gerard den Brabander en Levi Weemoedt. Maar mocht u deze zomer nog tijd en inspiratie vinden voor een nieuwe analyse: wij zien uw bespreking met interesse tegemoet!
–
Niet de wind, maar een boze mond
doofde de kaars. De koningszoon verdronk.
–
Wie op hem wachtte werd gek van verdriet
en sprong in zee. Beiden werden een lied.
–
Is het water te diep, koopt men een plaats
op een boot. De afstand is niet zeer groot.
–
De levens aan boord, zij wegen zo zwaar
en de boot is licht. Ook brandt er geen kaars.
–
Aan de overkant is nog een feest aan de gang.
Men eet er de wereld, al eeuwen lang.
–
Spoelen de lijken aan, vangt men ze op
en wordt stil. Een minuut lang spreekt God.
–
Daarna blazen monden het fort weer dicht,
voor de poort ligt een oorlogsschip.
–
De doden in zee, ook zij worden een lied.
Het zingt niet, het huilt.
–
En toch hoort men het niet.
–
–
Charles Ducal (1952)
–
Uit: Bewoond door iets groters (2015)
Uitgever: Atlas Contact / Poëziecentrum
Inleiding
Op 2 September 2015 werden we opgeschrikt door een foto van een verdronken peuter op het strand bij de Turkse badplaats Bodrum: Aylan. De media buitelden over elkaar heen met hun boodschap dat dit een iconische foto was die onze kijk op het vluchtelingenprobleem voorgoed zou veranderen. Ook de (amateur)dichters lieten zich niet onbetuigd. Een kleine greep uit wat die dagen aan dichterlijke reacties op het internet verscheen:
‘daar lig je roerloos / al jouw dromen bruut ontnomen / te wachten in het natte zand / op hen die met jou zouden komen’
‘een kind heeft menig hart geraakt / dat door de zee is uitgebraakt / met bijna heel ’t gezin verdronk / van ’t bootje dat in de diepte zonk’
‘daar lig je, moederziel alleen, verloren in het zand / de droefheid van jouw levenloze lijfje is ongekend / je brak duizenden harten, in één keer / zonder dat we je ooit hebben gekend’
Is dit geëngageerde poëzie? Is dit niet wat poëzie (ook) moet doen: commentaar leveren op wat er in de wereld gebeurt? Ik vrees van niet. Hoe vreselijk ook de verdrinkingsdood van de vele vluchtelingen, van deze peuter, deze gedichten ademen een tweedehands emotie. In hun beschrijving van een foto, die meer dan voor zich spreekt, doen ze veelal sentimenteel aan. Een uitzondering in positieve zin vormt het gedicht ‘Keer het tij’ van Katrijn Jonckheere (1), dat in 2015 tot VRT Nieuwsgedicht werd verkozen. In dit gedicht spreekt ze van ‘gestrande dromen’. De titel is een duidelijke oproep om dit drama niet stilzwijgend voorbij te laten gaan. Heel eerlijk geeft ze toe ‘een dubbel gevoel’ te hebben bij deze overwinning: ‘Ik ben natuurlijk trots, maar de gebeurtenis waar het aan vasthangt, is voor mij wel de triestigste van het afgelopen jaar.’
De ‘Ballade van de zee’ werd gepubliceerd in het juli-augustusnummer 2015 van de Poëziekrant (2), ruim een maand dus voordat de wereld kennisnam van de verdrinkingsdood van Aylan. Charles Ducal schreef het in opdracht van het festival Theater aan Zee, een wat recalcitrante invulling van een opdracht voor een feestelijk festival. Omdat de zee meer is dan pootjebaden of decor voor zonsondergangen. Het is een gedicht dat wat langzaam op gang komt. Laten we het eens rustig ter hand nemen.
Ballade van de zee – regel voor regel analyse
Niet de wind, maar een boze mond
doofde de kaars. De koningszoon verdronk.
Wie op hem wachtte werd gek van verdriet
en sprong in zee. Beiden werden een lied.
Het gedicht opent met een korte samenvatting van het middeleeuwse ‘Lied van de twee koningskinderen’ (3). De overbekende eerste strofe hiervan: ‘Het waren twee koninghs kindren, / Sy hadden malkander soo lief; / Sy konden by malkander niet komen, / Het water was veel te diep.’ De eerste woorden van Ducal zijn direct al een stellingname: niet de elementen lieten de koningszoon verdrinken, maar menselijk handelen. Het meisje had immers drie kaarsen ontstoken als baken voor de jongen om aan de overkant te kunnen komen, maar die werden door een boze heks uitgeblazen.
Is het water te diep, koopt men een plaats
op een boot. De afstand is niet zeer groot.
De derde strofe bouwt nog even voort op het bekende lied, om dan een abrupte draai naar de actualiteit te maken. De toon, met het binnenrijm in de tweede regel, is nog lichtvoetig, als in de oude ballade. Ducal gebruikt tweeregelige strofen met veelal tien lettergrepen per regel. Het (eind)rijm is niet al te nadrukkelijk, in de eerste strofe gebruikt hij al halfrijm (mond / verdronk).
De levens aan boord, zij wegen zo zwaar
en de boot is licht. Ook brandt er geen kaars.
Hoewel men maar een kleine afstand moet overbruggen, is de onderneming zeer riskant door de tegenstelling van de ‘zware’ levens en de ‘lichte’ boot. Ook missen de opvarenden hulp van de overkant in de vorm van een oriëntatiepunt.
Aan de overkant is nog een feest aan de gang.
Men eet er de wereld, al eeuwen lang.
Een tweede forse stellingname. In tegenstelling tot het middeleeuwse lied is er een wezenlijk verschil tussen beide zijden van het water. De ‘overkant’ leeft in welvaart, misschien wel ten koste van de rest van de wereld. Het wordt steeds duidelijker dat de schrijver hiermee op Europa doelt. De eerste regel van deze strofe is de langste van het gedicht, als om de decadentie te benadrukken.
Spoelen de lijken aan, vangt men ze op
en wordt stil. Een minuut lang spreekt God.
Het drama heeft zich voltrokken, de boot is gezonken. De stilte wordt benadrukt door de punt midden in de zin. Als je daar een pauze neemt (van één lettergreep) blijft de veelal aanwezige lengte van tien lettergrepen per regel intact. De confrontatie met de doden roept diepe en religieuze gevoelens op, maar slechts voor korte duur.
Daarna blazen monden het fort weer dicht,
voor de poort ligt een oorlogsschip.
Het ‘fort’ is een verwijzing naar het ‘fort Europa’, een in de media veel gebezigde term. Met de blazende monden grijpt Ducal terug op het middeleeuwse lied. Het is een menselijke beslissing om mensen wel of niet tot ‘het fort’ toe te laten. Een beslissing die –althans in dit gedicht– ook nog eens wordt ondersteund met militaire middelen. De tweede regel is kort uitgevallen, waarmee de schrijver het botte van de genomen maatregelen lijkt te benadrukken.
De doden in zee, ook zij worden een lied.
Het zingt niet, het huilt.
En toch hoort men het niet.
De slotregel is in twee delen gesplitst. Net zoals de punt na ‘stil’ heeft hier het afbreken van de regel een versterkende functie: ‘het huilt’ komt hierdoor zeer nadrukkelijk binnen. De uitsmijter is een klap in het gezicht: men hoort het niet. Het is aan de lezer uit te maken wie deze ‘men’ is, of dit gaat om de regeringsleiders, de media, de publieke opinie en of de lezer deel uitmaakt van deze ‘men’ die doof is voor de zang van de verdronken vluchtelingen. Het is in ieder geval moeilijk na het lezen van dit gedicht nog steeds doof te blijven.
Vergeleken met de gedichten over Aylan, die aan het begin van deze bespreking werden aangehaald, onderscheidt de ‘Ballade van de zee’ zich zowel poëtisch als inhoudelijk. Het is geen gevoelsimpressie, geen primaire reactie. Er is een nadrukkelijk gebruik van intertekstualiteit, waarbij de parallel met het middeleeuwse ‘Lied van de twee koningskinderen’ meerdere keren terugkomt en op verschillende manieren wordt uitgewerkt. De toon van het gedicht is eerder afstandelijk dan sentimenteel, waarbij ook enige inspanning van de lezer gevraagd wordt om het gedicht goed te kunnen verstaan. Ondanks de afstandelijke toon zit er een duidelijke stellingname in het gedicht. Kritiek op een scheve verdeling van welvaart, op al te kortstondige blijken van medeleven en de fundamentele weigering deze gebeurtenissen als een natuurfenomeen te zien. Belangrijk daarbij is ook de hoedanigheid van waaruit Ducal dit gedicht schreef.
Dichter des Vaderlands
29 januari 2014 trad Charles Ducal aan als eerste Belgische Dichter des Vaderlands. De opdracht hierbij was ook om een aantal keren poëzie aan de actualiteit te koppelen. In zijn aanvaardingsspeech gaf hij aan een natuurlijke vrees voor werken in opdracht te hebben, omdat dit op gespannen voet staat met poëzie als ‘allerindividueelste emotie’. Dat hij deze uitdaging toch aannam motiveerde hij als volgt: ‘Het is een statement en een statement dat me bevalt. Het gaat hier over de Dichter des Vaderlands, le Poète National, der Nationale Dichter. In een klimaat waarin bekrompen nationalisme het ene landsdeel tegen het andere uitspeelt, wil ik mijn functie in het teken stellen van de solidariteit tussen Vlamingen, Walen, Brusselaars en Duitstaligen.’ (4)
In een terugblik op zijn twee jaar als Dichter des Vaderlands (5) bekent Ducal dat hij de opdracht ‘een aantal keren poëzie aan de actualiteit te koppelen’ enigszins naar zijn hand heeft gezet: ‘Waar het kan poëzie zichtbaar maken in de samenleving, niet als fijn tijdverdrijf, maar als een andere belichting van die samenleving, en dit in een geest van solidariteit, niet alleen cultureel, maar ook sociaal. Ik wilde geen zanger zijn van de vage middelmaat, geen dichter van clichéboodschappen of biedermeiersentimenten die iedereen lust omdat ze ‘des mensen zijn’. Ik was niet van plan mijn visie op de samenleving te verbergen of mijn engagement in quarantaine te plaatsen.’
Een gedicht zoals de ‘Ballade van de zee’ past geheel binnen deze visie. Daarbij krijgen de ‘zwakke woorden van de poëzie’ extra kracht doordat ze vanuit zijn functie als Dichter des Vaderlands automatisch van een groot gehoor verzekerd zijn. Het engagement ten opzichte van de politieke en sociale realiteit is voor Ducal een politieke keuze, in alle bescheidenheid. ‘De vraag of je met gedichten de wereld kunt veranderen is overigens retorisch. (…) Ik zie mijn poëzie in dit project dan ook niet groter dan ze is, een kleine stem die ik wil laten klinken voor zoveel mogelijk oren om een gemeenschappelijke stem groter te maken.’ (6) Die kleine stem heeft met de ‘Ballade van de zee’ een groots gedicht geschreven.
Eric van Loo
____
(1) ‘Keer het tij’ van Katrijn Jonckheere is niet als tekstbestand, maar alleen als foto op internet terug te vinden, waarschijnlijk om redenen van copyright. Daarom volstaan wij hier met de link naar het gedicht.
(2) Het werd ook op 10 augustus 2015 gepubliceerd op de onafhankelijke nieuwswebsite DeWereldMorgen.be.
(3) Lees hier de middeleeuwse tekst met korte toelichting en vertaling. Onder de tekst van de ‘Ballade van de zee’ op de nieuwswebsite DeWereldMorgen.be staat: ‘de eerste regels verwijzen naar de middeleeuwse ballade Het waren twee koningskinderen.’ Het feit dat Ducal deze tekst hier als ‘ballade’ betitelt verklaart ook de parallellie in de titel ‘Ballade van de zee’.
(4) Bewoond door iets groters / Au-delà de la frontière / Von etwas Größerem bewohnt– Charles Ducal. Atlas Contact / Poëziecentrum 2015 – p.10
De gedichten die Ducal schreef in zijn functie als Dichter des Vaderlands verschenen tegelijkertijd in de kranten De Morgen, L’Avenir en Grenz-Echo.
(5) als 4, p.95 e.v.
(6) als 4, p.98/99
____
Charles Ducal (1952) is het pseudoniem van Frans Dumortier. Hij studeerde Germaanse filologie en was tijdens zijn studietijd betrokken bij de Marxistisch-Leninistische Beweging. Hij was gedurende 37 jaar leraar Nederlands in het Sint-Albertuscollege (Heverlee) en debuteerde in 1987 met de bundel Het huwelijk. Ducal werd meermaals onderscheiden, o.a. met de Prijs van de Vlaamse Provincies, de Guido Gezelleprijs, de Herman de Conickprijs en de Karel van de Woestijneprijs.
Bewoond door iets groters van Charles Ducal werd eind 2015 voor Meander besproken door Romain John van de Maele.