Bodemloze liefde voor Chagall
door Hans Franse
Mark Meekers is, naast de op een na meest bekroonde dichter van Vlaanderen (volgens de flaptekst is Hugo Claus de meest bekroonde) ook beeldend kunstenaar. In beide hoedanigheden is hij geïnteresseerd in leven en werk van Marc Chagall; wellicht is het beter het woord ‘geobsedeerd’ te gebruiken. Deze Russisch-Joodse poëtische, religieuze, soms surrealistische schilder met zijn rijke symboliek en nog rijker kleurenpalet en zijn ongelooflijke mogelijkheden – er is geen groter liefhebber van zijn gebrandschilderde ramen dan schrijver dezes – inspireerde Meekers tot een bundel van 86 gedichten van elk 4 kwatrijnen (dus in totaal 344), die de levensloop van Chagall volgen en commentaar geven op de belangrijkste werken uit een bepaalde periode. Na twee inleidende gedichten, ‘Levenslijn’ en ‘Magnetiseur’, heeft hij de gedichten geordend volgens bepaalde levensfasen van Marc Chagall en daarbij schilderijen uit die periode als onderwerp voor gedichten genomen. In ‘Rusland, de ezels en de anderen’ beschrijft hij de eerste Russische jaren tussen 1887 en 1906, waarna het verblijf in Parijs tussen 1910 en 1914 verwoord wordt (‘Lampje in een Lichtstad’). Chagall keert terug naar Rusland, waar hij oorlog en revolutie meemaakt. Dat onderdeel heet ‘Hart- en veldslagen’. De liefde komt aan de orde in ‘Bella, Basinka, bovenaards’. ‘Een Rus in Parijs (1923-1941)’ verdicht de definitieve komst naar het westen. Chagall vertrekt bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog als bedreigde Jood naar Amerika (‘Nieuwemaan in een nieuwe wereld, 1941-1948’), waarna hij terugkomt naar Vence in de Provence en daar zijn plek vindt (‘Op licht gebrand ,Vence 1948- 1985′). De grote religiositeit en de vele religieuze werken in het Bijbels museum in Nice krijgen aandacht in de ‘Message biblique’. De laatste jaren van Chagall worden verwoord onder de titel ‘Salto Vitale’, waarin ook aandacht wordt geschonken aan de fascinerende plafondschildering in de Parijse opera. Tenslotte geeft Meekers nog een nawoord waarin hij ‘het licht als leidraad’ neemt en zichzelf verantwoordt.
In die verantwoording stelt de dichter dat hij zich niet identificeert met ‘Marc’ maar ‘raakpunten en verschillen’ zoekt en daarbij een duidelijke eigen inbreng heeft. Hij zoekt ‘een parallelle analoge wereld’ waarbij hij ook ‘een portret van zichzelf’ schetst en de schilder door zijn pen laat spreken. Het werk van Marc Chagall is voor Marc Meekers een groot harmonisch geheel; hij tracht die ‘harmonie’ te benaderen ‘door de ‘vier-maal-vier vorm’’ van de gedichten en de structuur die de bundel ‘tot een coherent concept’ maakt. Hij spreekt ook nog over zijn taalgebruik, dat ‘niet hoogdravend literair behoeft te zijn’, ‘maar hij zoekt ‘zoals bij de meester verfijnde eenvoud’. ‘Ons werk’, zegt hij, ‘moet voor iedereen, begrijpelijk, aanvoelbaar zijn’. Deze zin viel mij op: de dichter ziet zijn werk en dat van Chagall als bij elkaar horend: het is ‘hun’ werk geworden. Het is aan de recensent die verantwoording te toetsen aan zijn eigen beleving van tekst. Helaas is er in het boek dat toch behoorlijk lijvig is, geen enkele afbeelding van enig werk van Chagall opgenomen.
Nu geloof ik in de evocatieve kracht van het woord: het woord benoemt, het woord verbeeldt, het woord legt vast, maar hoe fraai de poëzie op sommige plekken is, hoe kleurrijk de woordkeus is, hoe knap de technische vorm met de soms prachtige enjambementen en de beeldspraken, ik ging, juist vanwege mijn interesse voor de relatie tussen het werk van de beide Marc/ken toch op een gegeven ogenblik de mist in: er stond wat er stond en het stond er prachtig. Maar ik kon niet zien hoe de poëzie zich verhield tot het beeld. Er zijn prachtige regels: bijvoorbeeld in ‘Schilderalaam’ (‘alaam’, Zuid-Nederlandse vorm die ‘gereedschap’ betekent):
Een palet is het schild van de dichter
daar wordt de strijd tussen de pigmenten
uitgestreken, in de tubes schuilen alle
weidebloemen, voltiges van vreugde, uit-
geknepen verdriet. de hand is meer dan
een verzameling van botjes, haar verste
vingers wortelen in de dromen en in donker
gegiste verlangens. kunst kust het leven,
is tot over de ogen verliefd. hij signeert
tekens van harmonie en tegenspraak:
een regenboog door en bijl gekliefd,
gebedsriem en roekenvloek. verf spreekt
met verve en vervoering, soms jaagt hij
alle vogels op, verliest vaste grond, pen-
seelt fabels en babels, laat de blik hoge
ogen werpen voorbij elk aards domein.
Nu beschrijft dit ritmische, zorgvuldig gebouwde gedicht geen schilderij. Ik kreeg echter grote behoefte om bij gedichten die wel een werk becommentariëren het beeld ernaast te kunnen hebben. Ik heb dan ook een middag in de Haagse bibliotheek gezeten, omringd door boeken met reproducties van Chagall (wat een prachtige middag opleverde vol visueel genot). Hoewel ik vier naslagwerken raadpleegde kon ik niet alle schilderijen traceren, wat pleit voor de grondige kennis van Meekers. Ik geef slechts een paar voorbeelden: 86 gedichten is niet niets.
Het gedicht ‘Liggend dichter’ (p.39) is een contrapunt bij het beeld. Het schilderij is aanleiding voor dit gedicht, geen beschrijving. Ook bij ‘De dorpswinkel’ (p. 27) is dit het geval. Het gedicht op p. 24, ‘Het atelier’, is geïnspireerd door het schilderij ‘Parijs vanuit mijn raam gezien’. Als je dat niet wist, zou je het vanuit de tekst niet kunnen raden. Het mooie gedicht ‘Offergang’ (p.29) is geïnspireerd op het volks aandoende schilderij ‘De Veehandelaars’. ‘De blauwe vedelaar’ (p.30) is in het Stedelijk Museum van Amsterdam te zien als ‘De violist’ (dat schilderij gaf ook aanleiding tot de musical ‘Fiddler on the roof’). Het gedicht staat bijna los van het beeld, moet op autonome waarde beoordeeld worden: het schilderij is bruin. Het gedicht op p. 36, ‘De Kerkhofpoort’ is min of meer beschrijvend. Na een middag lezen en kijken trok ik deze conclusie: de dichter leefde een leven met Chagall. Wat is het daarom ongelooflijk jammer dat niet elke lezer de beelden kan zien: samen zou het een volstrekt harmonisch tweeluik zijn. Niet als een fuga van Bach met twee autonome stemmen, maar veeleer als een kleurig beeld naast een kleurige taal, een veelluik als het ‘Lam Gods’ van Jan van Eyck, maar waarbij de aandacht voor het schitterende blauw van Chagall centraal zou kunnen staan. Ik vind het een grootse poging om vanuit een grote liefde voor, kennis van en zelfs op sommige punten identificatie met Chagall een dergelijk consistent werk te schrijven. Ik herhaal dat ik tot deze conclusie kwam na beeld en tekst naast elkaar gelegd te hebben. Voor de niet-kenner van Chagall blijft er een aantal gedichten over die op zich waarde hebben, fraai zijn, kleurrijk en ritmisch, maar ik vraag me af of ze op zich zelf de zelfde grote kracht hebben.
***
Mark Meekers is een pseudoniem van Marcel Rademakers, geboren in Blaasveld in 1939. In 2007 was hij de eerste dorpsdichter van Doel om te protesteren tegen de geplande vernietiging van het polderdorp. Hij stichtte dichtersgroepen als ‘Mengmettaal’ en ‘Concept’, die hij ook voorzat. Hij was tevens poëzie-ambassadeur van Vlaams-Brabant. Naast dichter is hij beeldend kunstenaar, essayist, romancier en zanger. Hij trad onder andere op in Zuid-Afrika. Zijn laatste werk is Alleen in een lied kan ik wonen (2016), de verzamelde poëtische chansons vanaf de jaren zestig.