LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Ben Lerner – Waarom we poëzie haten

26 feb, 2017

‘Ook ik houd er niet van’

door Hans Puper

Waarom we poëzie haten is een schitterend essay. De Amerikaan Ben Lerner, zelf dichter, start met het gedicht ‘Poëzie’ van Marianne Moore:

Ook ik houd er niet van.
Wanneer men poëzie leest echter, met een
volkomen minachting, ontdekt men er,
tenslotte, toch ruimte voor het authentieke in.

Het publiek haat poëzie, zegt Lerner en dichters ook, inclusief hijzelf. Ieder gedicht schiet tekort en vormt slechts een afspiegeling van het verlangen ‘om voorbij het eindige en tijdelijke te komen – voorbij de mensenwereld van geweld en verdeeldheid – en om het transcendente en goddelijke te bereiken.’ Dat is onmogelijk: zoals bekend lopen dichters op tegen de grenzen van de taal. Het onbestaanbare volmaakte gedicht noemt Lerner het virtuele. Hij stelt dat tegenover het feitelijke: het gedicht zelf. Alleen als je gedichten zeer kritisch leest – met minachting – kun je een beeld krijgen van het virtuele gedicht.
Grote dichters zijn zich van die virtualiteit bewust: ze ‘gaan de strijd aan met de begrenzingen van feitelijke gedichten, zegevieren tactisch over dat feitelijke of schorten het in elk geval op, stoppen soms helemaal met schrijven en worden dan geprezen omdat ze zwijgen.’ Ik moest denken aan het prachtige gedicht ‘Het kind en ik’ van Nijhoff (het haten lukt me nog niet goed):

Ik zou een dag uit vissen,
ik voelde mij moedeloos.
Ik maakte tussen de lissen
met de hand een wak in het kroos.

Er steeg licht op van beneden
uit de zwarte spiegelgrond.
Ik zag een tuin onbetreden
en een kind dat daar stond.

Het stond aan zijn schrijftafel
te schrijven op een lei.
Het woord onder de griffel
herkende ik, was van mij.

Maar toen heeft het geschreven,
zonder haast en zonder schroom,
al wat ik van mijn leven
nog ooit te schrijven droom.

En telkens als ik even
knikte dat ik het wist,
liet hij het water beven
en het werd uitgewist.

Ook het onvermogen het individuele universeel te maken is een reden tot haat. Walt Whitman droomde er desondanks van: ‘Ik ben groot / ik bevat menigten’, schreef hij. En: ‘Ik vier mezelf, en zing mezelf, / En wat ik me aanmatig zul jij je aanmatigen, / want elk atoom dat mij toebehoort, behoort jou net zozeer toe.’ Hij wenste dat Leaves of grass de seculiere bijbel voor de Amerikaanse democratie zou worden en dat er daarom geen priesters meer nodig zouden zijn. Met die ‘ik’ en ‘jij’ moet iedereen zich wel kunnen vereenzelvigen, maar Lerner laat zien dat dit onmogelijk is, onder andere door gender-, culturele en etnische verschillen. Overigens suggereert hij met de titel van zijn essay ook een universaliteit die hij niet waar kan maken. Ironie of een blinde vlek?
Avant-gardedichters uit de vroege twintigste eeuw wilden de gehate burgerlijke poëzie opblazen om bij te dragen aan een omwenteling van het maatschappelijke bestel of zelfs een revolutie. Daar had je ontregelende vormen voor nodig: denk aan Paul van Ostaijen of, veel later, aan de ‘Verdediging van de 50-ers’ van Lucebert, waarin hij afrekent met de ‘letterdames en letterheren’ en aankondigt ‘de blote kont der kunst te [zullen] kussen onder [hun] sonnetten en balladen’.
Poëzie bleek niet het geëigende middel tot het ontketenen van revoluties en dat was een nieuwe reden tot poëziehaat. De laatste jaren horen we in ons taalgebied opnieuw pleidooien voor een geëngageerde, zelfs ‘gevaarlijke poëzie’ – wat dat dan ook moge zijn – en ook nu ligt een teleurstelling op de loer, zeker als men een verleden idealiseert. In dat geval geldt Lerners constatering ook voor Nederland en Vlaanderen: ‘ ( … ) nostalgici haten gedichten omdat deze er niet in slagen datgene te doen wat poëzie, volgens hun onjuiste en vage beweringen, ooit zou hebben gedaan.’

Haat is bij Lerner geen afwijzing, integendeel: dichten is een belangrijke roeping, juist omdat die onmogelijk is. Het enige wat hij van haters verlangt is ernaar te streven dat zij hun minachting vervolmaken ‘en zelfs willen overwegen om haar over te brengen op gedichten, waar ze verdiept zal worden, en niet verdreven, en waar ze uiteindelijk misschien, door een ruimte te creëren voor potentialiteit en aanwezige afwezigheden ( als melodieën die niet te horen zijn), op liefde zal lijken.’ Een mooi slot.

***
Ben Lerner (1979) is schrijver, essayist en dichter. Zijn bundel Angle of Yaw (2006) werd genomineerd voor de National Book Award. In 2011 won hij de Preis der Stadt Münster für Internationale Poesie.

     Andere berichten

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...