LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Ineke Holzhaus – Blijven en weggaan

26 apr, 2017

Het nu van het gedicht

door Hans Franse

Met de bundel Blijven en weggaan verzilverde Ineke Holzhaus de Hofvijverpoëzieprijs van de stichting ‘Vrienden van de Hofvijver’, die om de twee jaar wordt uitgereikt. Zij won hem in 2015. Aan de hand van een opgegeven thema werd gevraagd een gedichtencyclus van minstens vijf gedichten in te sturen. Het werk van de prijswinnaar werd dan in een bundel gepubliceerd. Het thema van 2015 was: ‘Op het duin’. Ineke Holzhaus won met haar cyclus ‘De tuin van Nolde’.
Ze las de gedichten voor in het Europahuis in Den Haag aan de Hofvijver. Ik was er bij. Sommige gedichten lenen zich goed voor een auditieve beoordeling, sommige ook niet. Ik had, al luisterend, wat moeite een relatie te leggen tussen het duin en de tuin. Ondanks mijn hoop op nader begrip als ik over de tekst zou beschikken, is dat bij lezing toch ook niet gelukt. Het is overigens wel een mooie cyclus, waarbij de dichteres zich inleeft in het leven van de Duitse expressionistische schilder die in de jaren dertig van de vorige eeuw klem zat in de in Duitsland aanstormende ‘Nieuwe Tijd’. Ineke zal zich ook niet gerealiseerd hebben, dat zij de laatste winnares van de prijs was. Het bestuur van de stichting stopt namelijk met de poëziewedstrijd, waarmee dit sympathieke initiatief, waarbij het om een gedichtencyclus ging, een, zover ik weet unieke prijsvraag in ons taalgebied, bijgeschreven kan worden in de literatuurgeschiedenis.
De bundel heeft vijf onderdelen: ‘Blijven en weggaan’, ‘Op het Duin’ (waarin een viertal Haagse gedichten deze Haagse recensent verblijdden), ‘De tuin van Nolde’ (de bekroonde cyclus), ‘Je bent los’, ‘Meer tuinen’ en tenslotte ‘Blauw plastic zakje’.
De poëzie van Ineke Holzhaus is zeer zintuiglijk. Ze neemt scherp waar en legt die waarneming vast in het gedicht, waardoor haar gedichten worden tot een persoonlijk hier en nu. Haar taalgebruik is eenvoudig, vol kleur en soms is er een ritmische muzikaliteit die het lezen aangenaam maakt. Dit viel mij op in het eerste gedicht van de bundel: ‘Wandeling’:

Alleen als je vroeg opstaat kun je de stad
in haar tederste staat begroeten, tingrijs
violet bijna, stil water als ijs, voor de lichtzinnige

draaikont zich verkleedt tot kleverig lunapark
kakelbont feest, bezopen en onbeschaamd naakt…

Mensen en herinneringen zijn belangrijk voor haar, evenals verwijzingen naar beeldende kunstenaars en dichters. In een van de Haagse gedichten, ‘Aan de haven’, stelt zij de lezer op de proef door te verwijzen naar een drietal dichters die ze met initialen aangeeft: ‘Je kunt nog niet in een tram zitten naar zee/ zonder aan eerdere ritten te denken en aan R.C. / die ze triest en traag heeft genoemd, de gele // wagens naar de haven …’ En even verderop: ‘en denk hoe M.N. voor dag en dauw een tram / door zijn sonnetten stuurde…’
Uiteraard probeer je de namen van de dichters te raden. Ik werd verderop op het verkeerde been gezet doordat ze ook nog verwees naar ‘versregels van de schrijver B.B. die zich / de vorm van de wolken beter herinnerde / dan het gezicht van zijn geliefde.’
Gelukkig geeft ze de ‘oplossing’ in de bladzijde ‘aantekeningen’.

Het is niet alleen om de nieuwsgierigheid te bevredigen, dat ik aanraad de bundel aan te schaffen. Wat mij ook opvalt is dat de bundel liefdevol is. De personen die in de diverse onderdelen voorkomen worden scherp, maar liefdevol getekend. Zo schrijft ze over haar opa een paar prachtige regels: ‘Klompen, schrale ochtend, corduroy / vouwen in zijn knieholten gesleten, hij is / je naam niet vergeten uit de vele op weg / naar zijn Eden, schepping tussen vaart en sloten…’
Zo kijkt ze ook naar haar oma, naar haar moeder, naar kunstenaars als Rothko en Giovanna Garzoni, ze kijkt ze naar landschappen waar ze zich mee verbonden voelt, naar geliefden, naar gebeurtenissen. Ze creëert met haar kleurrijke taal een poëtische, maar ook menselijke werkelijkheid, waarin ze haar eigen plaats weergeeft ten opzichte van datgene wat ze beschrijft in het hier en nu van het gedicht.

Een enkel woord nog over de cyclus, waarmee ze de wedstrijd won en die in feite de basis van deze bundel vormt. Volgens de flaptekst gaat het om de cyclus ‘Als op een duin’. In de bundel heet de verzameling ‘De tuin van Nolte’. Alles wat hiervoor gezegd is over de kwaliteiten van haar poëzie geldt voor deze vijf gedichten. De aandacht, de liefdevolle benadering, de kleurrijke taal: ze zijn allemaal aanwezig.

De dichteres bezoekt Seebüll, vlakbij de Deense grens, waar het huis ligt waar de schilder Emil Nolde en zijn vrouw woonden. ‘Het is nog stil, de bussen komen later’, zegt een vrouwenstem: ‘u hebt het goede jaargetijde uitgekozen’. De vrouw blijkt de vrouw van Nolde te zijn, met wie de dichter een fictieve dialoog aangaat. Ze wijst op: ‘de krakend blauwe luchten / noordelijke stapelwolken, cumuli / daar hield hij van vanwege het contrast / hoewel ook de storm hem dierbaar was-‘. Ze tekent de harde streek: ‘er wordt een zekere hardheid van ons / verwacht, van planten, vogels, de bewoners.’

Ze deed de tuin, zegt ze. Die tuin moet een feest van kleur en vorm geweest zijn. Ik citeer het hele gedicht.

Ik wiedde grassen, netels, klaver
juffertjes in ’t groen waren hem te bleek
hoewel zijn ogenblauw – kijk maar binnen
naar zijn zelfportret – het bloemblauw
in haar venushaar benaderde; zijn blik
geschrokken ijs. Ik doe de tuin, nou ja ik deed.

Ik koos de irissen en dubbele violen, dahlia’s
in tinten die hem naar het zuiverst rood
deden grijpen of blauw, hij kneep het Pruisisch
zo de tube uit – hier is de zee zei hij en hier
de gele lucht die wegdreef als hij ernaar keek
maar die hij razend schilderend achterhaalde.

Van zeer nabij beschrijft zij de politieke verwarring die zich van de schilder en ook van haar meester maakt in de stad: ‘Ze sloegen het roet af van de stad / de losgeslagene, waar in de danslokalen / geamputeerde soldaten hun ijzeren kruis / schudden, de loopgraven wegdronken-‘.

Het contact met het nieuwe regime wordt weergegeven in een niet rijmend sonnet, waarin eerst de keuze wordt gemaakt voor ‘het zuivere licht, het noorden, het onvermengde blonde volk…’, maar uiteindelijk ontzegt ‘de vereerde leider met geheven hand’ hem ‘linnen, verf, papier, vernis’. Na dit strakke vers komt het laatste van de vijf gedichten uit de cyclus waarin duidelijk wordt dat het een fictieve dialoog is: haar stem klinkt ‘ijler nu, verdwenen bijna’. De verwarring slaat ook in de vorm toe. Noldes vrouw vraagt de dichteres: ‘weet u nog wat u ziet wanneer u / straks verward zijn atelier ingaat?’ om daarna te concluderen ‘schoonheid verslaat goed en kwaad.’ Dan is ze weg. De cyclus eindigt met het beeld dat aansluit op het begin als ‘een buslading vrouwen met Noorse / wandelstok en drie verloren heren..’ haar tegemoet komt. De laatste regels geven stof tot nadenken: ‘ik verwissel mijn zonnebril voor de gewone / om naar zijn werk te kijken door ongetint glas’.

Misschien was een geïllustreerde uitgave van alleen deze cyclus erg mooi geweest, tekst en fraaie illustraties zouden zeker volstaan hebben. Dan hadden we wel dit buitengewoon fraaie boekje met de mooie overige gedichten gemist.

***
Ineke Holzhaus (1951) is dichter, schrijver, theatermaker en poëziedocent. Ze publiceerde bundels als Waar je was (2011) en Bovengronds (2014). In 2015 won zij de HofvijverPoëzieprijs. Ze woont een groot deel van het jaar in het mooie oude Berry in Frankrijk, waar ze ongetwijfeld ‘zeer rijke uren’ beleeft.

     Andere berichten

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...