Alexis de Roode (1970) is dichter en tekstschrijver. Hij debuteerde in 2005 met de bundel Geef mij een wonder die genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs. In 2008 verscheen zijn tweede bundel Stad en land die hem een nominatie voor de J.C. Bloem Poëzieprijs opleverde. In 2011 verscheen zijn derde bundel Gratis tijd voor iedereen. Na zes jaar stilte publiceert hij zijn nieuwste bundel Een steen openvouwen . Een uitstekend ontvangen bundel die de afgelopen maand onder andere in het Parool en het Leidsch Dagblad met vier sterren werd onderscheiden.
Hoe is Een steen openvouwen tot stand gekomen? Stond het thema al van tevoren vast of is dit langzaam gegroeid?
Ik weet al jaren dat het thema van mijn vierde bundel “macht” moest zijn, nauw verbonden met ethiek, maatschappij. Mijn werktitel was jarenlang “Dag en Macht”. Maar hoe ik dit uiteindelijk heb ingevuld, is in de loop der jaren gegroeid. Ik heb lang over de bundel gedaan omdat het een zwaar onderwerp voor me was.
Je schrijft in je bundel over goed en kwaad over vrijheid en gevangenschap, macht en onderworpen zijn , thema’s die een sterke maatschappelijke betrokkenheid laten zien. Vind je dat iedere dichter in zijn werk een zekere mate van engagement zou moeten tonen?
Poëtisch engagement is wat mij betreft een contradictio in terminis, die hoogstens een magische betekenis heeft, en daarom alleen maar kan leiden tot begripsverwarring. Politici, zorgverleners, politiemensen, maatschappelijk werkers zijn geëngageerd. Die maken hun handen vuil in hun feilbaar streven om de wereld te verbeteren. Dichters zijn in zekere zin parasieten op het zwerende lichaam van de maatschappij. Ze mogen drinken uit alle wonden, maar genieten tegelijk een soort diplomatieke onschendbaarheid, omdat het maar taal is.
Wat is geëngageerd? Iedereen die over engagement spreekt, lijkt daar iets anders onder te verstaan. In elk geval is dat niet hetzelfde als “moreel juist”. Toch wordt dit impliciet vaak verondersteld. In Rwanda hebben geëngageerde, dat wil zeggen maatschappelijk betrokken dichters een grote rol in de genocide gespeeld. En veel dictators waren dichters – zoals Paul Damen laat zien – waarin de poëzie soms geen zichtbaar verband aanging met de daden, soms juist wel. Omgekeerd stellen dichters zich in hun machtsgebied vaak op als dictator, door te verordonneren waaraan poëzie zou moeten voldoen en wat haar werkterrein of (niet-)verbinding met de werkelijkheid zou moeten zijn.
Zelfs een dichter die zich ten doel stelt om machtsstructuren in taal te ontmantelen, plaatst zich boven die machtsstructuren, dus op een superieur moreel standpunt. En je eigen positie bevragen lost ook niks op, want vanuit welke positie kun je je eigen positie bevragen? De dichter moet zich verhouden tot de werkelijkheid, maar de werkelijkheid heeft net als de duivel oneindig veel gezichten, waarvan het maatschappelijke en politieke gezicht er maar één is. Als je door de eeuwen heen kijkt, verandert de vorm en inhoud van wat onder poëzie wordt verstaan continu en radicaal. De poëzie is dus óók een wezen met oneindig veel gezichten en oneindig veel perspectieven; dus ik geloof dat de poëzie in essentie amoreel is, en misschien wel kwaadaardig.
Eén van de gedichten uit je bundel die me het meest geraakt heeft is ‘Chandler Grafner’ over een zeven jarig Foster adoptie kind dat door zijn ouders dag en nacht in een kast wordt opgesloten. De directheid van dit gedicht en het perspectief vanuit het jongetje vind ik erg treffend. In dit gedicht heb je niet gekozen voor een toon van ironie en kritische afstand, vanwaar deze keuze?
Dat gedicht was een worsteling en een marteling. Ik vroeg me af of het wel moreel toelaatbaar was om me dat perspectief aan te matigen, omdat ik nooit op die manier slachtoffer ben geweest. Daarom heb ik mezelf eerst de opdracht gegeven om er met talige beperkingen over te schrijven; ik heb eerst flarfversies gemaakt, en daarna versies in de trant van Gorter. Na er op deze manier omheen gecirkeld te hebben, heb ik geprobeerd erover te schrijven door directe inleving. Daarbij hielp het dat ik heel lang een soort droombeeld-bij-dag heb meegedragen van een jongetje in een versleten oude kast op zolder, met een mes in zijn hand, een geestelijke entiteit, een demon van het dagelijks leven. Door aan dit gedicht te werken, kon ik mijn perspectief omkeren en zelf dat jongetje worden. En dat was uiteindelijk toch de versie die mijn redacteur verkoos, en die het meest integer voelde.
Je was ooit werkzaam in de promotie van biologische landbouw maar besloot om het roer om te gooien en te kiezen voor het schrijven van poëzie. Hoe ben je tot deze keuze gekomen?
Het zit wat anders. Ik was freelance tekstschrijver en journalist, en heb me vanaf 2001 in toenemende mate gespecialiseerd in schrijven over biologische landbouw en voeding. En dat doe ik nog steeds. De poëzie ontwikkelde zich daarnaast. Ik heb wel ooit gekozen om te stoppen met tekenen en schilderen, en te kiezen voor het schrijven, omdat ik me daarin krachtiger voelde.
Welke dichters lees je graag op dit moment? Welke dichters raken je persoonlijk of inspireren je?
Ik vind veel poëzie goed, maar het komt niet vaak meer voor dat ik er diep door wordt geraakt, helaas. Misschien komt het daardoor dat ik geen poëzieverslinder ben, maar het zou ook andersom kunnen zijn. De dichters die me het meest hebben geraakt zijn mijn oude liefdes: Paul van Ostaijen, M. Vasalis, H. Marsman, De Zwarte Jager van Deelder. De klassieke Chinese dichter Meng Jiao in vertaling van Lloyd Haft, João Cabral de Melo Neto. In recentere jaren werd ik onder andere geraakt door poëzie van Edwin Fagel, Anne Broeksma, Arjen Duinker, Martinus Benders en Maarten van der Graaff. Ik vind het online magazine Samplekanon interessant, daar is zoiets als een nieuwe stroming waar te nemen.
Hoe ontstaat bij jou het idee voor een gedicht en hoelang schrijf je er gemiddeld aan?
Oef. Daar kan ik moeilijk iets algemeens over zeggen. De bron is in algemene zin: frictie tussen geest en materie, met de taal als geneesmiddel, waarbij het geneesmiddel pijn mag doen en bitter mag smaken, en ook magisch mag zijn. Hoe lang ik erover doe varieert van vijftien minuten tot enkele jaren.
Je bent naast dichter ook tekstschrijver. Hoe goed laten deze twee bezigheden zich combineren? Kun je de redacteur in jezelf makkelijk uitschakelen wanneer je aan het dichten bent?
Voor mij is alles wat met schrijven te maken heeft een continuüm. Ik heb niet het gevoel dat ik iets moet uitschakelen wanneer ik het ene dan wel het andere genre beoefen. Het is meer dat de aanleiding, de perspectieven, de vormbeperkingen anders zijn. En soms de gemoedsgesteldheid. Het best kan ik dichten wanneer ik emotioneel onder zware stress sta of juist helemaal vrij ben.
Wat zijn je plannen of projecten voor de toekomst?
Net als voor mijn vierde bundel ligt het thema voor mijn vijfde bundel al jaren vast. De werktitel luidt: ‘Kristallografie van de taal’. Ik verheug me er erg op om de loopgraven te verlaten en nieuw gebied te verkennen. Daarnaast werk ik aan een bundel samen met Anne Broeksma (mijn vrouw). Eind van het jaar gaan we enkele maanden op reis voor research voor een non-fictie boek waar zij mee bezig is. Tijdens die reis wil ik zelf gaan werken aan proza. Ik wil nog een schelmenroman schrijven, geloof ik.
Interview Antoinette Sisto