Haar debuut, Mensen die je misschien kent, verscheen in 2013 bij Uitgeverij Marmer, Baarn. Twee gedichten daaruit werden opgenomen in de 100 beste gedichten (voor de VSB-Poëzieprijs 2014) en een in de Dikke Pfeijffer. Gedichten van haar verschenen in diverse Nederlandse en Vlaamse tijdschriften, kranten en bloemlezingen, waaronder Het Liegend Konijn, de Poëziekrant, het Parool, Schrijven Magazine en de Revisor.
Begin 2010 won zij de Literaire Prijs Harelbeke en de Meander Dichtersprijs en later dat jaar de publieks- en juryprijs van de schrijfwedstrijd Aan het Woord. In 2011 volgden de Rinke Tolman Poëzieprijs en de Literaire Prijs Gelderland voor een kort verhaal.
Oktober 2017 verscheen bij uitgeverij Marmer Eigen Terrein, een bundel met haar stadsgedichten. Zie de recensie in Meander. Onderstaande gedichten komen uit deze bundel.
Liefdesliedje voor Nimma
Wij waren het eindpunt genaderd, maar hadden het niet gemerkt
jouw lichaam was tegen mij aan in slaap gegleden
en ik weet nog dat ik aan Doornroosje dacht
vlak voordat ook ik vertrok.
Op de spoorbrug schrik ik wakker. Geratel en een stem.
Ik versta bestemming en of we niets vergeten willen.
De Waal buigt zich als een aanzoek langs de kade,
maar de stad houdt het antwoord voor zichzelf.
Iemand vouwt zijn krant tot hoed tot boot tot vogel
en vliegt op. Wij stappen uit. Slaapdronken nog
gapen we de maan in onze mond. Een late man
speelt piano op het perron. Weer thuis,
weer terug. Hoe waar dat ik je zo vaak verliet,
maar je nooit verlaten kon. Het geeft niet
dat ik een van velen ben. Het is genoeg
je kalme hart te voelen kloppen aan mijn rug.
belofte in rood
je spreekt nog met de tongval van je moeder
de gebaren van je vader, maar in de spiegel kijkt een vreemd
vertrouwd gezicht je aan
je boeken vol verse kennis staan op de pof met rechte rug
in een kamer die jouw geur nog niet draagt
je kent al drie recepten, waaronder eentje voor kater
morgen, denk je, morgen gaat het echt beginnen
voorlopig is een bachelor gewoon een vrijgezel
in het onbegrepen uur van schuim en as
en alle dingen die de nacht laat zingen
is de stad groot genoeg voor al jouw toekomstdromen
klein genoeg om de weg naar huis te vinden op de tast
Bezoekers
Iemand moet hebben gezegd: hic locus est.
Hier bouwen we met blote handen
van stenen een stad, hier zijn we met velen.
Er is een uitzicht en een rivier, hier
planten wij de godenpijler, zingen ons los
van wat ons scheidt. Hier stichten we een verleden.
En tegen alles wat ons bedreigt: het water,
de ander, de eeuwen, bouwen we een vesting
met een toren – wanen ons veilig boven al.
Nu graven we de toekomst uit en vinden in gelaagde
grond onszelf terug, wat we deden, wie we waren,
nog steeds zijn: mensen met een geschiedenis
aan beide kanten van de tijd. Zie hoe alles samen-
loopt, hier op deze plek. Deel te zijn van deze stroom,
van dit geheel. Bezoekers zijn we, voor even.