Atze van Wieren (Harkema, 1943) is dichter. Na 73 jaar in Friesland woonachtig te zijn geweest, woont hij sinds augustus 2016 in de stad Groningen. Hij publiceerde in 2006 zijn vertaling van de Duineser Elegien van Rainer Maria Rilke onder de titel De elegieën van Duino, waarvan dit jaar de herziene, tweede druk verscheen. Debuteerde in 2008 met de bundel Grondstof, gevolgd door Bedevaart in 2011. In 2017 verscheen zijn derde bundel: Eeuwig leven.
Zijn werk viel vaak in de prijzen, waaronder de SNS-Literatuurprijs, en werd in diverse verzamelbundels en bloemlezingen opgenomen. Van Wieren is lid van het dichterscollectief WP99 te Groningen, waarmee hij tevens een aantal bundels publiceerde.
Uitgeverij IJzer te Utrecht geeft zijn bundels uit.
Alja Spaan ging in gesprek met Atze.
foto J.J. van der Laag
In de recensie van Eeuwig leven heeft de recensent het over een zoektocht naar de synthese. Heeft hij daarin gelijk? Hij noemt als voorbeeld het gedicht roepen. Kun je andere voorbeelden geven?
De bundel is inderdaad een zoektocht, via mijn brein, mijn herinneringen, maar vooral ook via de raadsels die de astronomie, de kwantumfysica, de biologie ons voorschotelen, naar wat er uiteindelijk toe doet, naar het mens-zijn, naar het geheim van het universum, naar het mysterie God. Bijna alle gedichten hebben op de een of andere manier daarmee te maken, zijn althans vanuit die grondhouding geschreven.
‘Het heden is zonder verleden ondenkbaar’, zegt de recensent. In het gedicht Vraag stel je dat er ‘veel eeuwigheid is in mij’. Is dat hetzelfde?
Ons universum is eeuwig, er is geen einde, geen begin. Wat is er voorbij de oerknal? Wij worden doorlopend en eeuwig gerecycled. Wat is heden, wat verleden? De materie waaruit wij bestaan is sterrenstof en steeds weer opnieuw bouwstof voor iets anders. In Vraag vraag ik mij af waar het onstoffelijke blijft.
Vraag
Mijn onderdelen vallen uit elkaar.
Geen nood, atomen maken om
het even waar hun vreugdedans.
Mijn eiwit valt uiteen tot hergebruik.
Een bacterie stribbelt nogal tegen
maar vindt geheid een nieuw tehuis.
Ja, er is veel eeuwigheid in mij.
Maar zeg eens, waarheen gaat de pijn
waar stapelt zich het hartzeer op
waar moet je voor mijn liefdes zijn
en waar blijft het lied in mijn mond,
is er een pakhuis voor dakloos geluk?
Zeg me, waar gaat verlangen heen.
De recensent heeft het ook over ‘oubolligheid’ als gevolg van het soms gebruiken van eindrijm. ‘Het is functioneel’ stelt hij ‘maar mooi vind ik het niet’. In hoeverre is (eind) rijm functioneel voor jou?
Dat slaat op welgeteld één gedicht, het sonnet Elegie. Eindrijm kan heel mooi en muzikaal zijn, maar ook ontaarden in gezocht ‘maakwerk’. Toch gaat er weinig boven een streng klinkend sonnet. Ik streef soms naar rijm, soms niet, het is hoe het komt.
Gaat inhoud boven de vorm?
Voor mij gaat inhoud altijd boven vorm. Zeker als het om emoties direct vanuit mijn gevoel gaat, om datgene wat eruit wil/moet, maar als een opdrachtgever een vormvast gedicht wil, kan hij het krijgen, als hij ervoor betaalt. Overigens dient de vorm zich bijna altijd organisch aan.
Wat heb je geleerd op de Schrijversvakschool?
Niets over poëzie. Ik volgde er lessen proza van Sonja Pos, op zaterdagochtenden voor dag en dauw per trein vertrekkend uit Buitenpost.
Je bent lid van een dichtgroep, WP99. Hoe gaat dat in zijn werk?
WP99 staat voor WordPerfect 1999. Volgend jaar bestaan wij dus 20 jaar. De groep bestaat uit zeven dichters. Wij komen, behalve in de zomer, eens in de drie à vier weken bij elkaar.
Wij werken met opdrachten, bespreken en bekritiseren elkaars werk. Een bijzonder vruchtbare en stimulerende formule. Daar komt bij dat wij zelf een dichter van buiten inhuren, die zo nu en dan aanschuift en die we als groep ook zelf betalen. Dat geeft weer nieuwe impulsen. Een paar namen van begeleiders: Remco Ekkers, Tonnus Oosterhoff, Wouter Godijn, Jan Glas, Marjoleine de Vos en momenteel Ronald Ohlsen. Inmiddels hebben wij vier bundels uitgebracht. Dat wij al zolang samen optrekken is welhaast uniek, denk ik. Om te groeien en bloeien als dichter is zo’n constructie van groot belang.
Je was bijzonder geboeid door het werk van Rainer Maria Rilke, met name de Duineser Elegien, waarvan jouw vertaling terechtkwam in het boek De Elegieën van Duino, dat indertijd zeer positief gerecenseerd werd en nu een tweede druk beleeft.
Is er nog iemand die je zo kan boeien?
Er één of twee, of dertig noemen, is een affront ten opzichte van hen die ik abusievelijk vergeet en daarmee tekortdoe.
Je vond dat de vertaling uit 1978 (Bronzwaer) muzikaler kon. Roept muziek eenzelfde emotie in je op als gedichten?
Er gaat niks boven muziek, in mijn geval de klassieke. Muziek raakt ‘de ziel’ onmiddellijk. Ik hoef er geen bundel voor open te slaan, of leesbril voor op te zetten.
Is dichten de aantrekkelijkste manier om ‘de zinloosheid van het leven’ te omarmen? Of is het nog steeds die ‘blijvende verbazing over ons leven en bestaan in een onmetelijk en eeuwig heelal’?
Het leven is voor mij niet zinloos. Ons bestaan in een onmetelijk en eeuwig heelal is een raadsel. Wij weten nog zo weinig. Toch ben ik er intuïtief van overtuigd dat het universum, hoe en wat weet ik niet, ten diepste een bezield universum is. Het moet er wemelen van leven, maar alles is onbereikbaar ver voor ons. Wij tasten in het duister. Een mer à boire voor een dichter, toch?
In datzelfde gesprek zeg je ‘Schrijven is ijzeren discipline handhaven’. Ook dat je gaat voor het ‘kortstondig moment van geluk als het gedicht helemaal naar je zin is’. Hoe gelukkig ben je?
Ik ben gelukkig als een gedicht mij bijna vanzelf invalt, ik noem dat ‘genadegedichten’. Discipline is nodig als ik werk, soms lang, aan een gedicht wat recalcitrant is, ik noem dat ‘maakgedichten’, maar ook die zijn best vaak (even) blij makend.
Wak
Waar bleven de zomerliefdes,
hitte die wegwoei
op zuidenwind, in het koren
de plek met geknakte aren.
Winter wacht. Hoe breek ik ijs,
donker is het water
in een wak en ongewis
wat eruit naar boven komt.
Bij een recensie in Meander over de bundel Bedevaart dacht ik aan Bob Dylan’s Lone Pilgrim. Met onthechting heeft het niets te maken, ook niet met rusteloosheid naar mijn mening. Wat is het wel?
In Bedevaart bezocht ik veel eeuwenoude terpkerken (de meeste uit de dertiende eeuw) in Noord-Groningen en Noord-Friesland. Mensen hebben daar God gezocht met gebeden, gezangen, dat zit als het ware nog in die gebouwen, in de stenen. Dat raakt mij zeer. Dat inspireert mij enorm.
Kan een echte Fries wel wonen in Groningen? Wat doet dat met je poëzie?
De stad Groningen is voor mij een snoepwinkel. Ik loop de deur uit en kan mij aan allerlei culturele uitingen laven. Er is zóveel dat het schrijven er wel eens door in het gedrang komt.
De samenvatting van de recensent ontroert mij: ‘Enerzijds is hij nog altijd ‘de stille jongen/ in zijn vale overall’, maar anderzijds degene die weet: ‘mijn taak is zoeken wat ontbreekt’, al is het ook in het besef ‘Ook wat zich vinden laat/ wordt mij tot raadsel.’
Ik ervaar dezelfde ontroering bij de vadergedichten in Grondstof. Is ontroering noodzakelijk voor een goed gedicht?
‘Ik ga eens even ontroeren’ werkt niet. De ontroering blijkt vaak later. Ik merk dat sterk bij mijn ‘vadergedichten’ en ook mijn ‘bietengedichten’ uit Grondstof. Mensen komen na afloop bij me, zijn geraakt, maar dat is mijn opzet toen ik ze schreef, nooit geweest.
Mis je het schrijven voor derden? De recensies die je maakte voor onder andere Meander (van 2003 tot 2006), en je poëziebeschouwingen voor Schrijven-magazine van 2003 tot 2013.
Ik schrijf graag, ook nu nog wel voor bepaalde periodieken en blaadjes. Het gaat mij ook gemakkelijk af. Ik boekstaaf mijn leven in vele zeer lang lopende briefwisselingen, onder andere deed ik dat met mijn goede vriend Joop Leibbrand, vanaf ongeveer 2000 tot aan zijn dood. Moge hij rusten onder Gods vleugelen.
In een interview met het Dagblad van het Noorden, oktober 2017, zeg je niet te weten hoe het verder moet. Maar als Spinoza zegt ‘er is geen einde en geen begin’ is dat dan niet het antwoord?
Spinoza’s Ethica is een belangrijke leidraad voor mijn leven geworden. De bundel Eeuwig leven werd voor mij een bepaald eindstation. Daar slaat die opmerking op: hoe nu verder? Wat is er nog na eeuwig leven, weet jij het?
Natuurlijk zal ik weer verder gaan, maar met welk thema? Het zal zich vanzelf wel aandienen.
Is het (je) stellen van vragen niet een van de belangrijkste uitingen van (het in) leven (zijn)?
Volmondig mee eens. Aan het stellen van vragen komt wat mij betreft nooit een eind. Dat zal ik blijven doen zolang mijn brein meewerkt.
De gedichten in dit interview komen uit de bundel Eeuwig Leven.
Verschijning
Het kind aan mijn hand ken ik niet.
We gaan door een landschap kaal
en zonder kleur, boven de horizon
spannen monsters samen.
Ik trek hem mee, vlúg vlúg,
een vervallen schuur in. Duisternis
valt op ons; een ijzige wind
jaagt hagel en sneeuw door de gaten.
Tussen puin en rot hurken wij neer.
Het kind in zijn veel te nette kleren
huivert als het angstig naar mij opkijkt,
zegt: ‘God trekt de stekker uit de wereld.’
Later, druipnat, zien we buiten
een man met een fiets aan de hand.
Ik ken hem niet. Hij knikt, vertrekt.
‘Nu heb ik hem gezien,’ zegt zacht het kind.