LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Andermans ogen

14 feb, 2019

 

In de winter van 2005 fietste ik op een zaterdag naar Heiloo. Margreet Schouwenaar ontving daar poëziecursisten. Het gedicht dat ik die ochtend meebracht, begon met de woorden ‘Ik denk liever niet’ en in de volgende regels rijdt een man in zijn Saab door de regen. Ergens stapt hij uit, de regen deert hem niet want, schreef ik, ‘jouw huid is gemaakt van vochtwerend leer.’ Voor mij was dat leer maar een toevallige keuze geweest, maar Margreet liet me zien hoe het hier paste. Er kwam veel dood voor in mijn gedicht en, vroeg zij, ‘wat is leer?’ Na wat doorpraten kwam ik erop. Leer is dode koe.
Kun je in een cursus of opleiding leren dichten? Over die vraag mailde ik heen en weer met Co Woudsma, dichter van onder meer de bundels Viewmaster, Geluksinstructies en Hoogste zomer. Zelf maakte ik hem mee toen hij mij en enkele andere dichters in spe ‘poëzieles’ gaf. Een precies lezende, erudiete, fijn commentaar gevende docent. Ooit volgde Co zelf vier jaar lang de schrijversopleiding van ’t Colofon, de voorloper van Schrijversvakschool Amsterdam. Al vanaf 1995 geeft hij wat hij zelf ‘dichtles’ noemt binnen schrijfopleidingen en in losse cursussen.

‘Wonderlijk’ vindt Co het, dat ook tegenwoordig nog mensen zich niet kunnen ‘voorstellen dat (goed) dichten te leren is. Er zijn inmiddels toch onafzienbaar veel erkende dichters die op de Schrijversvakschool of een vergelijkbare opleiding hebben gezeten.’ Als voorbeelden noemt hij de pas afgetreden Dichter des Vaderlands Ester Naomi Perquin en Tjitske Jansen.

Maar zouden deze twee en de vele anderen niet net zo goed zijn geworden als dichter zonder de opleiding te hebben gevolgd? Wat leert een dichter op de schrijfopleiding, dat echt wezenlijk bijdraagt tot zijn of haar dichterschap? Kun je van een dichter gedichten aanwijzen waarin terug te zien is dat de dichter een schrijfopleiding heeft gevolgd?

Dat vindt Co Woudsma prikkelende vragen. ‘Maar ik denk niet dat je aan een gedicht kunt zien of de (gepubliceerde) dichter wel of niet een schrijfopleiding heeft gevolgd. Dat zou bijna veronderstellen dat goede autodidacten anders dichten dan goede dichters die in enigerlei vorm een dichtopleiding hebben gevolgd. Vergeet niet, dat veel dichters informeel zijn opgeleid. Kort voor zijn dood heb ik met F. Starik hierover gesproken. Hij vertelde dat hij – samen met andere dichters – vroeger begeleid werd door de dichter Leo van der Zalm (wie kent hem nog?). In het oude Japan hadden haikudichters vaak leermeesters.’

‘Dichten moet je, zoals alle kunsten, leren, ‘ vervolgt Co. ‘leren schrijven of dichten vinden veel mensen vreemd klinken, nog altijd. Met leren (kunst)schilderen of componeren hebben ze minder moeite. Waarschijnlijk is de achterliggende gedachte: iedereen kan zijn moedertaal spreken en als je dan ook nog gealfabetiseerd bent, is de rest alleen een kwestie van talent en doorzettingsvermogen…’

Zo is het volgens Co Woudsma niet. Dichten is een vak waarin je getraind moet worden via een informeel leerproces of via een opleiding. ‘Een opleiding kan op zijn minst een proces versnellen. Dat heb ik zelf als student én als docent ondervonden. Je laat iemand de juiste dingen lezen, wijst hem of haar op allerlei (poëtische) mogelijkheden. Maar het belangrijkste is dat je als student commentaar op je werk krijgt. Die traditie is oud, veel ouder dan het formele schrijfonderwijs. Door rechtstreeks commentaar leer je naar je eigen werk kijken met de ogen van een ander. Vergeet niet dat zelfs volleerde schrijvers en dichters hun werk aan anderen laten lezen. Vaak aan collega’s, om commentaar te krijgen. Meestal is er ook nog een redacteur die het werk kritisch met een auteur bespreekt. Dat is niet zóveel anders dan wat er op een schrijfschool of tijdens een schrijfcursus gebeurt. Natuurlijk moet je om goed te kunnen dichten talent hebben. Zonder talent om te vliegen word je ook nooit een goede piloot’.

Ook anderen noemen commentaar vragen en commentaar kunnen ontvangen wezenlijk voor het ontwikkelingsproces van een schrijver/ dichter. Jan van Mersbergen vertelde in augustus 2018 in Vrij Nederland over de avonden van de eerste schrijfcursus die hij gaf: ‘…lange avonden waarin ik de schrijvers in spe liet… schrijven. In workshop-vorm: op de avond zelf een specifiek verhaal schrijven met vaak een verplichte locatie of zelfs een verplichte zin, en dat bespreken. Vooral dat laatste vond ik belangrijk.’ ‘Maar’ noteerde hij ‘het schrijven ging wel. Het bespreken viel tegen.’ Tegenwoordig geeft Van Mersbergen schrijfworkshops waarin het bespreken van elkaars teksten en het verwerken van commentaar (herschrijven) zeker zo belangrijk is als het schrijven. ‘Vrijwel alle deelnemers schrijven goed,’ schrijft Van Mersbergen, maar ook noteert hij dit: ‘…vooral hebben ze de open houding waar ik vanaf de eerste mails op hamer. Die houding is erg belangrijk. Het bespreken vraagt dat ze luisteren naar het werk van anderen. Eigenlijk is dat lezen, en dat is moeilijker dan zelf een stukje tikken.’

Het commentaar ontvangen van anderen draagt eraan bij dat de schrijver of dichter leert met de ogen van een ander naar het eigen werk te kijken. ‘Als een buitenstaander’ schrijft Co Woudsma op zijn eigen site. Mooi gezegd, kijken met de ogen van een ander, naar je eigen werk kijken als een buitenstaander. Maar wat voor een ander, wat voor een buitenstaander bedoelt hij eigenlijk?

‘Als je schrijft of dicht’ zegt Co Woudsma ’is het, zeker als je begint, moeilijk om dat wat je schrijft puur als een tekst te zien. Je beschrijft bijvoorbeeld iets, en je ziet het voor je, omdat je het zelf hebt gezien. Maar de lezer moet het met de tekst en met zijn algemene kennis van de wereld doen. Je schrijft een gedicht en je hebt daar bepaalde gevoelens bij, je weet wat je met een en ander bedoelt. Maar de lezer heeft slechts de woorden… De buitenstaander is dus vooral de potentiële lezer. Daar kun je aan toevoegen dat de lezer van poëzie in het algemeen een in literair opzicht ontwikkelde lezer is, die de nodige poëzie heeft gelezen. Het is opvallend dat vele mensen gedichten schrijven maar nooit of bijna nooit gedichten lezen! Vooral bij amateurs kom je dat meer tegen dan je zou denken. Terwijl het nagenoeg ondenkbaar is dat iemand die schildert nooit schilderijen van erkende meesters heeft bekeken of iemand die componeert geen muziek van anderen kent…’

De vraag is natuurlijk hoe een docent in een schrijfopleiding bevordert dat een student/cursist zo’n buitenstaander wordt. ‘Dat doe je vooral’ denkt Co Woudsma ‘door commentaar op het werk te geven. Ook aan het becommentariëren van elkaars werk kunnen de studenten veel hebben. Daarbij kun je de blik van een student ook verruimen door hem een redelijke selectie goede poëzie – uit het verleden en het heden, uit binnen- en buitenland – te laten lezen en hem zo te laten zien wat er allemaal bestaat, wat er allemaal kan, wat poëzie is. Ook kun je een specifieke student of cursist een specifieke dichter laten lezen aan wiens gedichten hij mogelijk wat heeft. Vanzelfsprekend komt er bij dichtles nog meer kijken dan het verkrijgen van een objectievere en ruimere blik. Begeleid oefenen is belangrijk, opdrachten geven, creativiteit stimuleren. Ook kun je natuurlijk technische aspecten van de poëzie behandelen, zoals metrum, rijm en versvormen. Je wijst studenten en cursisten op allerlei poëtische mogelijkheden. Zulke zaken zijn dan wel uit een boekje of van het internet te halen, maar het beoordelen van de toepassing van die behandelde technieken is toch iets waarbij een docent zich erg nuttig kan maken.’

Ik keer terug naar die zaterdag in 2005. Dankzij het commentaar besefte ik hoe het woord ‘leer’ paste in mijn gedicht over een gestorven vriend. Ik stelde me de vraag of ik het wel wilde: de huid van mijn gestorven protagonist vergelijken met vochtwerend leer. Wilde ik hem wel zo dood of wilde ik hem liever levend? Het commentaar dwong mij over mijn tekst na te denken als een vakman, en dat is wat een schrijfopleiding, een dichtersopleiding kan doen: mensen laten oefenen, niet alleen in schrijven, maar vooral ook in reflecteren op de eigen tekst, inderdaad ‘als een buitenstaander’.

© Jan Loogman

 

(afbeeldingen Pixabay)

     Andere berichten

Die vermaledijde ene zin

Die vermaledijde ene zin

door Hans Franse   De Nieuwsbrief van het literair museum (dat helaas uit Den Haag weggaat en naar Utrecht verhuist) is altijd leuk...

Over het dragen van een gedicht

door Rogier de Jong     Lief kind, hoe zal ik je dragen? Links, rechts, van voren, of op mijn rug? Weet je wat, ik sla je tot...

Zo trots als een paard

Zo trots als een paard

door Jan Loogman     Vroeger had mijn vader een paard. Ik weet niet hoe hij met het dier omging want vroeger was ik nog niet...