Luc C. Martens (°1956) is hoogleraar kindertandheelkunde en begon ongeveer 15 jaar geleden met het schrijven van poëzie. Hij beschouwt dit al een soort antigif tegen zijn drukke loopbaan waarbij de wetenschap weinig of geen ruimte laat voor eigen interpretatie. Met het lezen en schrijven van poëzie komt hij hiervan los. Hij beschouwt cultuur en in het bijzonder de poëzie als een bron van onmisbare zuurstof. Net zoals zijn vak vindt hij het schrijven van poëzie een métier dat voor een deel aangeleerd kan worden.
Inmiddels werd hij voor zijn poëzie diverse keren genomineerd en gewaardeerd. Hij werd oa. laureaat van de Kronkelprijs (2011) en van de Jules van Campenhoutprijs (2012). de tweede prijs bij CC Boontje (2013) en de derde prijs bij Poemtata (2014). Hij werd twee maal genomineerd voor de Nieuwegeinse (Nl) literatuurprijs (2010 en 2011). Hij bereikte in 2013 en 2014 telkens de Top 100 van de Turing gedichtenwedstrijd en werd in 2017 genomineerd voor de Melopee prijs 2016. Gedichten verschenen in diverse bloemlezingen en tijdschriften oa. Gierik&NVT, Schoon schip en Het liegend Konijn. Luc C. Martens debuteerde in 2012 met Hoop op Stille muren (uitg. Berghmans). In 2015 volgde Tussen Arend en Schildpad (uitg. P). Voor de periode 2014-19 werd hij aangesteld als stadsdichter van Deinze. Na 5 jaar publiceerde hij de bundel Stad van alle seizoenen.
Tussen lippen en wijn
Voor Syrah
hij bekijkt haar zijwaarts. zijn vingers
draaien haar. in kaarslicht omarmt hij
de rijpheid. bedacht op kristal beweegt
hij haar, op het ritme van de wals
de neus diep, de ogen gesloten ruikt hij
haar, rode vruchten. bedriegt zij hem
met kruiden, het verborgen hout
of dat puntje chocolade ?
aangezogen adem aait zijn tong
die rolt tussen zoet en zuur.
speurend naar bitterheid en evenwicht
wordt hij door de droesem verleid
ze geeft hem alles. hij neemt haar vol
en gulzig, laat haar weer los. hij twijfelt
hoe ver de jaren reiken, wil haar terug zien.
tussen lippen en wijn, het betraande glas
Verlaten
het naakte lijf afgekoeld, de haren
neergelaten als een half toneelgordijn
voor het rechteroog. ze spoelt het laatste
bedrijf door, een lege blik in de zaal
zijn kale woorden sneden diep in haar
trommelvlies. ze beeft van verbeten woede,
verbergt de verlaten lippen achter zijn
gevallen blad. koffie is teer geworden
Doorgespoeld
onder de regendouche spoelt ze zijn valse adem uit.
haar blonde lokken ontkrullen zich op haar nog steeds
gespannen rug. ze droogt zijn foute sprookjes uit haar
oorschelp. het warme water druipt van de strakke huid,
spoelt, met het drijfzand van het verloren paradijs
zijn verkleumde eiwit weg. zij de muurbloem ?
hij het speeltje van één nacht ? de zwarte koffie dampt.
met het eerste slokje slikt ze hem door. zonder suiker