LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“Hier en daar zijn inwisselbaar als je beweegt”

9 jan, 2020

Wim Vandeleene (1972) is niet snel tevreden. Het woordkanon met als thuisbasis Brugge heeft in bijna ieder poëziemagazine in de Lage Landen al publicaties op zijn naam staan, maar zijn officiële debuut liet even op zich wachten. Op 21 maart 2020 verschijnt bij de Gentse Uitgeverij De Zeef zijn eerste echte dichtbundel, met de titel Duikvlucht. Jarenlang schaafde Wim geduldig aan elk gedicht en ook de titel werd een aantal keren gewijzigd. Duikvlucht kenmerkt zich als de boeiende neerslag van een toegewijde zoektocht naar het juiste woord; een debuut waarvan de dichter iedere letter met heel zijn hart meent.
Sacha Landkroon sprak met hem.

foto Michiel Hendryckx

 

 

Maanden geleden stuurde je me een titelloos poëziebestand in pdf, dat kale teksten bevatte zonder omslag of andere randvoorwaarden voor een echte dichtbundel. Terwijl ik vragen naar aanleiding van de inhoud verzon, werkte jij de teksten bij en werd de bundel Duikvlucht vervolmaakt.
Het was een lang proces. Op 21 maart 2020 verschijnt de bundel bij uitgeverij De Zeef. Hij wordt voorgesteld in het poëziecentrum in Gent.

In het openingsgedicht Prognose lijken we getuige van een zondvloed. De mens lijkt uit balans met de natuur en moet nieuwe middelen van bestaan zoeken. Zie je de toekomst pessimistisch in?
De meeste pessimisten verdedigen zich met het argument dat de optimisten nog in luchtkastelen geloven. Als het over onze toekomst gaat ben ik eerder een pessimist. En toch wil ik niet te veel klagen over de zondvloed en de tien plagen die op het programma staan. Daarom heb ik ook nood aan wat tegengewicht of liever, een gebrek aan gewicht. De mens heeft zichzelf in het centrum geplaatst.
Het siert onze soort niet echt.

Zit er dan ook een vorm van activisme in?
Misschien wel. De balans tussen de mens en de natuur is al verstoord sinds we rechtop lopen en het wiel hebben uitgevonden. Is het niet absurd dat wij de enige soort zijn die wolkenkrabbers en kunstmatige palmeilanden bouwen, zoals in Dubai? En toch dragen we 98% van de genen van een bonobo? Die 2% verschil verklaren waarom we hier binnenkort met tien miljard rondlopen terwijl de bonobo’s vanuit hun kooi in de zoo zien hoe onze kinderen naar hen komen kijken.

De eerste afdeling de wieg van mijn stamvader, die volgt na het openingsgedicht, roept primitieve beelden op, die niet alleen de totstandkoming van een mens behandelen, maar als het ware ook de hele totstandkoming van de wereld zoals we die vandaag kennen. Klopt dat?
Ja. Elke schepping begint met chaos. Zoals onze planeet begon met een nevel van gas en stof die samentrok. Daar zat geen structuur in. Het is een soort omgekeerde oerknal, maar dan veel trager. De cyclus de wieg van mijn stamvader gaat over de zoektocht naar de oorsprong. De centrale vraag ‘vanwaar kom ik in godsnaam?’ houdt me nogal bezig. Het is menselijk dat we in de loop van ons bestaan stilstaan bij het graf en wat er daarna is? Maar wat ging er aan mij vooraf? Waarschijnlijk komt het op hetzelfde neer.

De stamvader blijkt uiteindelijk een ontbindende ijsmummie te zijn. De hoofdpersoon wijst hem onverbiddelijk af. Wat zegt dat over jou?
Op het einde van die cyclus wijs ik de stamvader (niet mijn vader) af omdat het gaat over een afrekening met de oorsprong. Zo van ‘nu heb je wel genoeg teruggeblikt’.
De stamvader is een onbekende die onze oorsprong belichaamt. Hij bestaat natuurlijk niet, want je kan hem niet afzonderen van de keten.

 

IJsmummie

op de tong van een gletsjer
vind ik mijn stamvader terug,
met koperbijl en berenmuts,
met nagels huid en haar,

de rook van houtskool nog in de longen,
stuifmeel in de gaten van zijn gebit,
door ijs gekneusde ribben.
ik draag hem trots het dal in.

de dooi komt ons vergezellen.
thuis weigert hij mijn verse kleren.
ik hijs hem op een stoel.

terwijl de thee trekt
valt hij moe voorover
in zijn staat van ontbinding.

De afdeling het land Elders behandelt een volk dat op de vlucht lijkt te slaan (in ieder geval weg wil, van Hier naar Elders). Is dat te vergelijken met het Bijbelboek Exodus?
Je kan zeker raakpunten vinden met de Exodus. Het is ook een verhaal over vluchten en vooral over de illusie van de betere bestemming. Met dat verschil dat niemand hier aankomt in het beloofde land. De Palestijnse kwestie, die we eigenlijk net zo goed een Joodse kwestie zouden kunnen noemen (of beter nog: een complexe kwestie), toont aan wat er gebeurt als je in het beloofde land aankomt, bijvoorbeeld de waan dat je volk uitverkoren is. In de Exodus geeft god Mozes een kaart enkele reis, maar omdat god graag straft, laat hij zijn uitverkoren volk veertig jaar door de woestijn dolen. Kan hij ze niet gewoon op een magneetzweeftrein zetten naar het beloofde land? Maar om terug te komen op je vraag: Het land Elders is een cyclus, een verhaal over verloren lopen en heimwee naar hier. Want hier en daar zijn inwisselbaar als je beweegt.

Het vertrek naar Elders gaat niet vanzelf, zo blijkt uit het gedicht Blinde kaart. Maak jij poëtische reizen slechts in de fantasie van het hoofd, dat oneindig is, of heb je ook werkelijk veel van de wereld gezien?
De verbeelding eerder. Ik heb een lichte vorm van vliegangst en ben nog maar één keer buiten Europa geweest. Het is voor mij al grensverleggend om pakweg naar de krijtrotsen van Normandië te reizen. Maar je kan ook een verre trip maken vanuit je sofa of gewoon terwijl je een blokje om wandelt, terwijl je droomt over de Okavango delta in de Kalahari, waar de olifanten een bad nemen en feest vieren als het nog eens regent daar. Ik noem maar wat.

 

Blinde kaart

het visum voor Elders heb ik versnipperd.
het sneeuwt confetti over onze sporen.
ik twijfel aan de gids, aan de kruispunten
waar hij tolt om zijn as.

met een arm als kompasnaald
wijst hij naar valkuilen. in paden verstrikt
maak ik een omweg. tot de kaart zwart is
verbind ik de punten met mijn voeten.
ze gommen grenzen uit.

mijn geheugen kan niet meer in de koffer.
wel nog ruimte voor de evenaar, keerkringen,
stadswallen, cirkels zonder bestemming.
na moeizame mijlen vind ik een kier
en struikel over je drempel.

Ondanks het feit dat de gedichten soms ook best in stedelijke situaties spelen, lijken we de hele tijd erg dicht bij de natuur, de hof van Eden, prehistorische taferelen bijna.
Ja. Er is een hele hoge nood aan natuur. Daarmee trap ik waarschijnlijk een grote open deur in. Maar het moet gezegd. De natuur lijkt soms ver zoek. De smeltende gletsjers van Groenland, de bosbranden in de Amazone. We stoken onze longen op. Het zou me niet verbazen dat de tuin van Eden ondertussen verkaveld is.

Hoeveel van jezelf zit er eigenlijk in deze gedichten?
Dat is moeilijk te zeggen. Het meeste is verzonnen. Bijna alles eigenlijk en toch zit er veel van mezelf in, want het blijft wel mijn verbeelding. Zo schrijf ik vanuit de eerste persoon enkelvoud over een man die zich terugtrekt in de toren van Babel en er na een brand uit springt in een vangnet. Hij glipt door een maas en valt in armen. Ik schrijf vaak in symbolen en surreële verhalen boeien mij mateloos. In een gedicht is niets wat het lijkt. De toren van Babel is meer van taal dan van steen en mensen kunnen een vangnet vormen door zich te verbinden. In die zin gaat het hier over een kluizenaar die aan zijn afzondering ontsnapt, het ene gevaar ruilt voor het andere. Daarom waagt hij de sprong. Vallen is veiliger dan branden.

Duikvlucht lijkt een doorlopend verhaal te vertellen, of een paar verhalen naast elkaar. Ik ben zelf altijd bezig met het narratief van een dichtbundel als geheel. Hoe belangrijk is dat voor jou?
Vroeger was ik daar niet zo mee bezig. Een bundel was voor mij een verzameling gedichten. De volgorde en de samenhang leek niet van belang. Toen heb ik de schrijfacademie gevolgd in Antwerpen en workshops bij Wisper en Vormingplus en zo begon ik te puzzelen. Want dat is het eigenlijk wel. Het knippen en plakken, de lijn zoeken. Gedichten naar elkaar laten verwijzen. Als je gedichten samen legt ontdek je de motieven. Ook al wil je jezelf altijd vernieuwen, er komen altijd woorden en beelden terug. Zo duiken er soms honden en gidsen en spionnen in mijn gedichten op. Vraag me niet waarom. Het onderbewustzijn heeft zijn eigen wetten en grillen.

Terugkerend fenomeen is een meteoor die een verandering in gang zet. Nu weten we dat de dinosauriërs op die manier zijn uitgestorven. Is er volgens jou een soortgelijke inslag nodig om het gedrag van de mensen te veranderen. Of misschien zelfs de mensheid uit te wissen in de hoop dat er daarna iets beters ontstaat?
Ik hoop dat we hier nog even mogen blijven. Het kan nog duizenden jaren duren, maar dat er weer een grote meteoriet zal inslaan is zo goed als zeker. Alleen weten we niet of het voor of na ons zal gebeuren. Een meteoriet is een machtig projectiel. In de kosmos lijkt het maar een kruimel, maar als hij door de atmosfeer valt, brandt hij voor het grootste deel op, door de weerstand van lucht. De lucht steekt de steen in brand. Machtig. Kunnen we gered worden? Ik vrees, eerlijk gezegd, dat we met sterke oplossingen moeten komen, om het hier nog vol te houden. Een regenwoud heraanplanten met drones, de zee bemesten, spiegels in een baan rond de aarde, zonnepanelen in de Sahara die stroom opwekken voor koelcellen? Ik weet het niet.
De wetenschap zal ons moeten redden, deze eeuw nog.

Ik pik er nog een opvallend gedicht uit: Tantalus drinkt, dat verwijst naar de gekwelde figuur uit de Griekse mythologie, die net niet bij het water kon. Jouw figuur zuipt water tot hij zelf buiten zijn oevers treedt. Het effect is hetzelfde: al het gewenste blijft buiten bereik. Wat wil je zeggen met deze aangepaste metafoor?
Dat je in je eigen verlangen kan verzuipen. De dorst groeit terwijl je drinkt.
En het verlangen zou niet bestaan zonder het onbereikbare. Wat dat betreft hebben de boeddhisten gelijk. Verlangen zonder het vooruitzicht van vervulling is jezelf kwellen.

 

Tantalus drinkt

met open mond
wacht ik op een wolkbreuk.
de donder kondigt de flits te laat aan
en ik lach naar de lens, tel het interval
zet tijd om in afstand, bereken de kans
dat een schicht mijn wonde dichtschroeit.
de spiegel stijgt tot ik hem kus.

hij rimpelt als een doorwoeld laken.
ik drink tot ik bijna uit de oevers treed,
blaas bellen tot de longen smeken,
duik woest op en hap naar adem,
als naar een vrucht buiten bereik.

 

 

 

     Andere berichten

Interview Gerard Scharn

‘Helaas is het zo dat poëzie alleen gelezen wordt door poëzieliefhebbers.’ - door Alja Spaan - Gerard Scharn (Gemert, 12 oktober 1946) is...

Interview Rozalie Hirs

Interview Rozalie Hirs

'De lezer is ook maker' door Cora de Vos       Componist en dichter Rozalie Hirs (Gouda 1965) ontving op 21 januari van dit...