Merel van Slobbe schrijft proza en poëzie. Ze studeerde filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waar ze ook campusdichter was. In haar werk is geen enkele vorm vast, wisselen ruimtevaart, pop culture en walvissen elkaar moeiteloos af en wordt de kijker altijd bekeken.
Alja Spaan sprak met haar.
foto Eric de Vries
Na het winnen van de Meander Dichtersprijs 2017 is je ster gerezen. Het jaar erop werd je tweede bij de Turing Gedichtenwedstrijd. Wat betekenden die prijzen voor jou?
Het is natuurlijk heel leuk als mensen je gedichten waarderen, dus dat voelde als een aanmoediging. Na die prijzen werd ik voor meer dingen gevraagd, dat was ook fijn: ik kon op nieuwe podia staan en nieuwe teksten schrijven. En geld! Van het prijzengeld van de Turing Gedichtenwedstrijd heb ik een fiets gekocht en vorig jaar ben ik ervan naar Spanje gegaan, om aan mijn chapbook te werken.
Je publiceerde bij Wintertuin afgelopen november je chapbook, een bundeling gedichten onder de naam Aan de rand van een lichaam. Op de flap staat dat ‘geen enkele vorm vaststaat’. Slaat dat op het feit dat je ook proza schrijft? Is er dus nauwelijks verschil tussen proza en poëzie?
Ik vind het grensgebied tussen proza en poëzie erg interessant. Ik denk dat de twee genres zeker dicht bij elkaar kunnen liggen (samen kunnen vallen zelfs) maar dat is natuurlijk niet noodzakelijk het geval. Het hangt een beetje af van de manier waarop je er invulling aan geeft: een traditioneel sonnet en een traditionele roman staan meestal ver van elkaar af. Maar de korte verhalen van Lydia Davis kunnen, vind ik, vaak net zo goed in de categorie poëzie vallen. Bijvoorbeeld haar verhaal A House Besieged:
In a house besieged lived a man and a woman. From where they cowered in the kitchen the man and woman heard small explosions. “The wind,” said the woman. “Hunters,” said the man. “The rain,” said the woman. “The army,” said the man. The woman wanted to go home, but she was already home, there in the middle of the country in a house besieged.
En andersom kan het ook: ik las laatst de bundel Bluets van Maggie Nelson. Daarin staan 240 genummerde gedichten, die net zo goed als 240 korte verhalen gelezen kunnen worden. Misschien maakt het niet zoveel uit hoe je het noemt. Ik vind het zelf leuk als het medium, of het genre, zich voegt naar wat je wilt zeggen of maken.
–
1.
Vroeger, als we moesten overblijven in groep drie en we aan lange tafels zaten met het geluid
van Super Mario op de achtergrond, legden we onze handen op witte vellen papier en trokken
er een pen langs. De omtrek van een hand. Binnen die omtrek pasten we precies, daarbuiten
hielden we op met bestaan. We legden de grenzen van ons lichaam vast, plantten een vlag op
onszelf neer: dit gebied, dit stukje huid, hoort bij mij.
–
2.
In diezelfde tijd wilde ik de muren van mijn slaapkamer een andere tint blauw verven. Ik
wilde het soort blauw dat gebruikt wordt door de verte, het soort blauw dat altijd net voorbij
iets anders ligt.
–
3.
Als ik niet kan slapen lees ik vaak krantenartikelen over die vrouw in IJsland.
Die vermiste vrouw die meeging met een reddingsmissie, maar die gewoon naar zichzelf
bleek te zoeken – ze had zich alleen niet in de beschrijving herkend.
Als contrast in (je) poëzie noem je het ‘enige liefdesgedicht in het chapbook’, het gedicht over World of Warcraft. Hoe verhoudt de online wereld zich tot real life? Heeft dit te maken met het kiezen van een vorm of zoals je zegt in dat interview het ‘creëren van een identiteit’?
Ik vind de online wereld interessant omdat het zo’n essentieel onderdeel van de huidige tijd vormt en het tegelijkertijd allerlei nieuwe vraagstukken met zich meebrengt. Ik schreef voor mijn studie een stuk over ethiek en virtual reality: op wat voor manier kunnen we mensen moreel aansprakelijk houden voor handelingen in een virtuele wereld? Dit raakt weer aan allerlei andere thema’s die ik interessant vind, en waar ik in het chapbook ook over schrijf. Inderdaad ook over de kunstmatigheid van identiteit. Hoe geven we onszelf (en anderen) vorm?
Identiteit lijkt ook onderhevig aan het maakbaarheidsideaal van de huidige tijd, tegelijkertijd is er iets ondoordringbaars, iets waar je niet bij kunt. Een vriend van me die ook schrijft, Alexander van der Weide, verwoordt dit ondoordringbare heel mooi in een essay over dit thema: Maar ook in je zelfbeeld zitten kieren, gaten, nooit genomen paden, donkere oerbossen. Een ik is in een zichzelf tegensprekende potpourri, is zowel zelfliefde als zelfhaat, is zowel vervreemding als herkenning.
Wat komt er na dit chapbook?
Ik wil graag verder met de thema’s uit het chapbook. Ik ben nu bezig met een aantal teksten die zich ook tot deze thema’s verhouden, ik zou het leuk vinden als dit uiteindelijk een bundel wordt, misschien gecombineerd met stukken proza of essay.
Verder zou ik in de toekomst meer combinaties willen aangaan met andere kunstvormen, zoals dans of beeld. Voor mijn chapbookpresentatie werkte ik samen met een danser, Beatrix Joyce; zoiets zou ik graag vaker doen. En het lijkt me wel leuk om een keer in een compleet ander genre te schrijven. Misschien een high fantasy detectiveroman.
–
Dit is geen lichaam maar een netwerk
de kleur van je ogen is digitaal bepaald
blote meisjesbuiken die uit scripts bestaan
trillend als hologrammen klampen we ons aan elkaar vast
we pellen elkaar af, we trekken onze kleren uit
tot er alleen nog emoji’s overblijven
and we do not talk to strangers.
–
We zijn onze melktanden verloren
maar onze oksels zijn geurloos.
Lolita waar ben je gebleven
fire of my loins, my sin, my soul
alles dat digitaal is, is glad
and we do not talk to strangers.
–
We raken verdwaald
wifi glipt tussen alle kieren door
het verstrengelt zich tot iets
dat niet te ontwarren is
pixels klitten zich in elkaar.
–
We dromen van schimmel en fruitvliegjes
we dromen van een paars oerwoud
we dromen van rottende frambozen
we dromen van menstruatiebloed
we dromen van fluwelen handen
die onze haren kammen
and we do not talk to strangers.
Is je poëzie ontstaan uit je studiekeuze (zie profiel) of schreef je altijd al? Waarom ben je gaan schrijven?
Toen ik op de Schrijversvakschool zat ben ik voor het eerst serieuzer met schrijven bezig gegaan. Maar ik schrijf al zolang ik kan schrijven. Op de basisschool deed ik voor het eerst mee aan een schrijfwedstrijd, een verhalenwedstrijd over rivieren. Ik kreeg toen een eervolle vermelding voor mijn inzending (het was een erg kort en experimenteel verhaal, het bestond uit één woord: ‘plons’). Na de Schrijversvakschool ben ik filosofie gaan studeren. De keuze voor filosofie is dus eerder ontstaan uit mijn schrijven dan andersom.
Ik schrijf poëzie omdat het zo’n vreemde bezigheid is. Juist in deze tijd die zo gericht lijkt op efficiëntie en winstmaximalisatie, geeft het voldoening om iets te doen wat geen direct nut lijkt te hebben. En verder doe ik het gewoon graag. De dichter Hera Lindsay Bird vat het wel goed samen:
I mean, writing a book is a stupid thing to do, but so is just about everything else in the world. Writing books is no less insane than, for instance, owning a reptile zoo or doing communications for a hardware store or investment banking.
Avril Lavigne is dead
–
The real Avril Lavigne died sixteen years ago
en sindsdien is alles fout gegaan.
–
Soms stel ik me voor hoe het voelt om vervangen te worden
ik denk dat het zoet zou zijn maar op een verkeerde manier
alsof je Red Bull bij het ontbijt drinkt
of zoals de geur die vaak in hotel wc’s hangt.
–
Avril Lavigne called the doppelganger conspiracy theory about her death
‘so weird’
maar dat is precies wat haar dubbelganger zou zeggen.
–
Er zijn meer dan vierhonderdvijftig vissensoorten
die van geslacht kunnen veranderen.
–
Soms word ik daar vrolijk van
maar ergens in mezelf zit iets zonder einde
iets ondoordringbaars en het groeit nog steeds.
–
Ik vraag me af of Avril Lavigne het ook voelde
als ze ‘s nachts in bed lag, met haar knieën opgetrokken
of ze het dan voelde zitten, ergens vlak onder haar navel.
–
‘Some people think I’m not the real me,’
zei Avril Lavigne in een interview.
–
Maar het is niet alsof je bij de kapper zit en zegt:
haal alles er maar af, terwijl je kijkt hoe de haren
op de gladde vloer vallen.
–
Het is niet zoals je een dode vis bereidt:
met een verticale lijn op de ruggengraat
van kop tot staart en dan door die opening
alle ingewanden eruit.
–
Nee, het begint met kleine kieren
scheurtjes in het ijs
en langzaam drijft er steeds meer weg.
–
Ik weet niet wat er overblijft
ik zou naar Mexico kunnen gaan
ik zou naakt en overbelicht op Google Streetview kunnen staan.
–
Ik zou mezelf een andere naam kunnen geven
maar ik zou vergeten te komen
als je me riep.