Elegie voor de aarde
door Hettie Marzak
Zichtbaar en voelbaar dringt de commotie rondom de klimaatverandering door in alle facetten van de maatschappij: er is niemand die er nu nog omheen kan dat we met z’n allen bezig zijn de aarde te vernielen. Vooral veel jonge mensen worden erdoor geraakt, omdat zij hun toekomst somber zijn gaan inzien. Onvermijdelijk dringt de ernst van de situatie ook door in alle vormen van kunstuitingen: de beeldende kunst, maar ook de literatuur houdt zich bezig met dystopische voorstellingen van de toekomst.
Dat geldt zeker voor Xenomorf, de debuutbundel van de jonge dichter Jens Meijen (1996). Meijen studeerde Westerse Literatuur, Literatuurwetenschappen en Europese studies; daarnaast is hij journalist, recensent en columnist bij Humo en De Morgen, redacteur bij Greenpeace Belgium en lid van de kernredactie van literair tijdschrift DW B. Hij publiceerde ook nog in De Revisor, deFusie, Hard//hoofd en Deus Ex Machina. Sinds 2016 is hij bovendien de eerste Jonge Dichter des Vaderlands van België.
Verrassend genoeg is het eerste gedicht, ‘Gilgamesj’, gesitueerd in de oertijd, toen de eerste mensen op aarde waren: zij ‘gaven namen aan het naamloze.’ Even lijkt het nog idyllisch, maar al een paar regels verder is de toon gezet voor de gehele bundel: ‘en met elke cirkel van seizoenen / maken we onszelf vreemder.’ Om te eindigen met: ‘Later zullen ze van ons enkel plastic opgraven, geen botten. Computers, dat wel.
Het verleden speelt een minstens even grote rol in deze bundel als de toekomst, het verleden is een tijd om verlangend op terug te kijken met weemoed om wat geweest is, de toekomst is iets om je nu mee bezig te houden in de hoop dat er straks nog iets van over is. Meijen werkt in zijn gedichten vaker met tegenstellingen: het persoonlijke van de enkeling wordt tegenover de anonimiteit van de massa gesteld, de natuur versus de technologische uitwassen, de woede en verontwaardiging versus de gelaten constatering van de afstervende werkelijkheid. Al deze tegenstellingen worden verbonden door een belangrijke gemeenschappelijke factor: taal. Woorden hebben hun betekenis verloren en moeten opnieuw gedefinieerd worden.
De titel van de bundel, Xenomorf, wordt door de dichter zelf via Google verklaard als: ‘niet de gebruikelijke vorm hebbend.’ Het achtervoegsel ‘morph’ komt van het Griekse ‘μορφή’, wat ‘vorm’ betekent, maar ‘χενοσ’ betekent zowel vreemdeling als gastvriend. Dat werpt een ander licht op de titel; misschien heeft tevens het feit meegespeeld dat Xenomorf ook een naam is voor een buitenaards wezen in een aantal science fiction films.
De bundel bestaat uit één geheel, zonder afdelingen. De gedichten zijn tamelijk lang en beslaan, op een enkele uitzondering na, meerdere pagina’s. Er is geen eindrijm; wel valt er assonantie te bespeuren en een enkele keer alliteratie, maar het geheel doet denken aan parlandopoëzie. De gedichten zijn in strofen verdeeld en de dichter maakt gebruik van typografische technieken om zijn woorden kracht bij te zetten. Het inspringen van een aantal regels, een cursief gedrukt woord, het citeren van zinnen uit songteksten van popmuziek: het is allemaal bedoeld om de aandacht te vestigen op wat betekenis draagt. Ook de herhaling van een enkele zinsnede werkt indringend, zoals in de laatste strofe van ‘Inundatie’:
———–Kijk kijk kijk
———–Kunnen we samen streven,
———–heelgelijmd en opgeblonken,
———–naar een tijdelijke toekomst?
Meijen plaatst veel verwijzingen naar literatuur en mythologie: zo komen Sylvia Plath, de Odyssee en Isaac Asimov voorbij, maar ook refereert hij aan moderne tv-series en popsongs, aan Brexit en de Twin Towers. Het toont zijn belezenheid en ontwikkeling, maar het vraagt ook het een en ander van de lezer, evenals het taalgebruik dat Meijen hanteert. De beeldspraak is origineel en overtuigend, maar af en toe worden de inhoud en de betekenis van de gedichten overwoekerd door een overvloedige en overdadige woordenstroom, bijvoorbeeld aan het eind van het gedicht ‘Puinsonnetten’:
met ongeziene oogverblindende passie
en oneindige vruchten groeien hier: inderdaad, bankrekeningrood,
sappig, te veranderen in confituur, moes, taart – ze vallen onophoudelijk van de bomen,
vormen hele bergen, zichtbaar vanuit de ruimte, hele bergen –
dit is enkel onmogelijk omdat ik ze zou verkopen
———–en dus oneindig geld
———–en dus oneindig groeiend bankrekeningrood
———–en dus oneindige inflatie
———–en dus oneindige instorting
———–van dit systeem.
Het is onmogelijk.
Vaak lijkt de dichter de lezer rechtstreeks aan te spreken met ‘je’, maar even goed kan daarmee een onpersoonlijk ‘je’ bedoeld zijn, of wie weet richt hij zich tot een andere gesprekspartner. Wie ‘je’ is, blijft een raadsel, net als het lyrische ‘ik’.
Meijen is als dichter op zoek naar menselijkheid in een robotachtige samenleving. Hij stelt geen hoop op een betere wereld in het vooruitzicht, biedt geen troost, behalve die van de poëzie zelf, zoals hij stelt in een interview uit 2016 met de campuskrant van de KU Leuven: “Ik merk dat veel jongeren het moeilijk hebben. Ik hoor leeftijdsgenoten zeggen: ‘Wij hebben niets om naar uit te kijken’. De jeugd groeit op in een deprimerende wereld die conflicten op de spits drijft. Poëzie kan misschien soelaas bieden, een ogenblik om even te kalmeren en te reflecteren. Dat is waar mensen, jong én oud, behoefte aan hebben.” En in het onafhankelijk studentenblad Veto verklaart hij: ‘Poëzie op zich verandert niets, maar daardoor kunnen wel mensen veranderen, die de politiek weer kunnen veranderen.’
Het laatste gedicht van de bundel ‘Grondbeginsel’ is bezwerend van toon als een smeekbede. De laatste strofe luidt:
uitgevonden zal worden
———–en de letters nu al mist.
Denk aan de planeten die blijven draaien,
———–hun rotsige huid
———————-die ooit zo veraf was.
Denk aan het water en de zon want
———–het zal nog zo vaak zomer zijn
———–zonder.
Hopelijk krijgt Meijen ongelijk met zijn klimaatpessimisme; misschien dat hij in een volgende bundel optimistischer kan zijn.
____
Jens Meijen (2019). Xenomorf. De Bezige Bij, 96 blz. € 19,99. ISBN 789403171104