door Hettie Marzak
Meander Klassieker 240
‘Daimoon megas’ van Christine D’haen is een rijk gedicht, vol verwijzingen. Compromisloos geschreven, want ‘al het daimonische staat tussen het goddelijke en het sterfelijke in’. Hettie Marzak deelt de associaties die het gedicht oproept, en ziet ondanks alle bitterheid en leegte (het veelvuldige ‘het is niets’) toch een teder einde.
–
—————τί οὖν, ὦ Διοτίμα;
—————δαίμων μέγας, ὦ Σώκρατες: καὶ γὰρ πᾶν τὸ δαιμόνιον
—————μεταξύ ἐστι θεοῦ τε καὶ θνητοῦ.
–
Mijn daimoon bedroefde bij nacht mijn bloed:
–
het hoofd in uw armen, het hoofd van een man,
het is niets. En uw dagen en nachten zijn niets
dan een schaduw van schaduwen; al wat gij doet,
–
het is niets: en het vlees dat gij eet, en het bloed
dat gij drinkt, het is niets. Verfoei ook den geest!
Want de ziel die gij eet, het visioen dat gij drinkt,
het is niets. En zo al wat gij zoekt, wat gij doet,
–
het is niets. Het is minder dan de as en het schuim.
En de mond op uw hart, het is niets. Als het zand
aan de zee is u alles, en minder dan as
van het vuur, en uw dromen zijn minder dan puin.
–
Want al wat gij drinkt en verteert, alles voedt
slechts mij, en de macht is aan mij, echter gij,
gij zijt niets dan een schaduw, en ik ben die leven
in doodsstrijd en sterven al levende doet.
–
Ik slechts verzwijg u. – Mijn daimoon bij nacht
bedroefde mij bitter. – En ‘t hoofd in mijn arm,
het hoofd van een man, het is niets. Het is niets
dan een aangezicht, sluimrend, vol koelte en zacht.
–
–
Christine D’haen (1923 – 2009)
–
Uit: Onyx (1983)
Uitgever: Athenaeum – Polak & Van Gennep
Toen dit gedicht voor het eerst werd gepubliceerd in 1951, ontbrak het Griekse motto. Dit werd pas in 1983 in de vijfde bundel van D’haen, Onyx, bijgevoegd, samen met de vertaling ervan. Toch is dit motto de sleutel die de betekenis van het gedicht ontsluit en dit is de vertaling zoals die achter in de bundel staat:
“Machtige daimoon. Citaat uit Platoon, Gastmaal, 202D-E, waarin Sokrates aan Diotima vraagt wat dan toch de liefde is.
‘Wat is het dan toch, Diotima?’
‘Een machtig daimoon, Sokrates. Immers, al het daimonische staat tussen het goddelijke en het sterfelijke in.'” (D’haen 1983)
De daimoon waarvan gesproken wordt, is niet simpelweg te vergelijken met een demon zoals we die tegenwoordig kennen: het is geen duivel, geen boos fantoom, maar zoals uit bovenstaand citaat blijkt is het een grote en machtige geest die tussen mens en god in staat. Uit de verdere tekst van Plato’s Symposium blijkt dat hiermee Eros bedoeld wordt, de geest van de zinnelijke liefde, die bemiddelt tussen mensen en hun object van verlangen. D’haen zelf noemde hem wat zijn rol in het gedicht betreft ‘de machtige daimoon die de negatie van de liefde personifieert.’
De eerste regel van het gedicht wordt in de mond gelegd van een vrouw, maar de andere versregels worden in een monoloog door de daimoon tot de vrouw gericht, op de laatste strofe na, waarin de vrouw weer aan het woord is. Een vrouw die, zo stel ik me voor, na het bedrijven van de liefde uitrust naast haar partner, met zijn hoofd in haar armen. Maar na de extatische momenten van de geslachtsdaad ontwaakt het bewustzijn van de onvolkomenheid: de lichamelijke vereniging houdt niet automatisch ook een psychische versmelting in. Het kortstondige genot is niet in staat om harmonie in de de liefde teweeg te brengen, maar werpt de geliefden terug op zichzelf: ieder is weer alleen.
Een beroemde uitspraak van de Grieks-Romeinse arts Claudius Galenus luidt: ‘Post coitum omne animal triste est ‘, ofwel: na de geslachtsdaad is ieder dier droevig’. Niet voor niets noemen de Fransen een orgasme ‘la petite mort’, de kleine dood. De ontoereikendheid van de lichamelijke vereniging om de perfecte liefde te bewerkstelligen maakt verdrietig. En dan komt die daimoon ’s nachts in je oor fluisteren dat het allemaal niets te betekenen heeft.
Dit gedicht bestaat uit herhalingen en tegenstellingen. ‘Het is niets’ wordt maar liefst acht keer genoemd en heeft betrekking op tegenstellingen zoals dag en nacht, lichaam en geest, eten en drinken, waarmee alles in een keer vervat wordt. Er wordt geen uitzondering gemaakt: alles is niets. Door de gedoseerde herhalingen en enjambementen, het ‘niets’ dat steeds iets anders betekent: ‘het is niets’, ‘gij zijt niets’, ‘het is niets dan’, wordt aan het gedicht een nadrukkelijkheid verleend waaraan geen ontkomen mogelijk is. Tot aan de vierde strofe, waarin uit de tegenstelling ik en gij de ik triomfantelijk naar voren komt als de enige die macht heeft: ‘en de macht is aan mij’.
De taal die in dit gedicht gehanteerd wordt is onmodieus en archaïsch; het gedicht zelf is volstrekt eigenzinnig van toon, mede door de thematiek uit de klassieke mythologie. Hardop gelezen klinkt het als een litanie, een bezwering, mede door het dwingende, deinende metrum. Het ritme is strak gehandhaafd in dit twintigregelige gedicht van vijf kwatrijnen. Eigenaardig is het gebroken rijm ABCA, en hoewel niet alle rijmklanken volledig zijn en ‘bloed’ en ‘doet’ twee keer voorkomt, stoort het niet. Door de regelmatige herhalingen doet het gedicht Bijbels aan, zoals in het boek Prediker in de Statenbijbel: ‘IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.’ In de Nieuwe Bijbelvertaling is dit vertaald met: ‘Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte.’ In dit licht beschouwd kan het gedicht worden gezien als een vanitastafereel dat aanspoort tot een ‘memento mori’: denk eraan dat je sterfelijk bent.
De laatste strofe begint met de raadselachtige zin ‘Ik slechts verzwijg u.’ Het is tevens de laatste zin die door de daimoon wordt uitgesproken; hij besluit hiermee zijn mismoedig makend betoog. Maar wat betekent het eigenlijk? En is het wel correct Nederlands? ‘Verzwijgen’ is een transitief werkwoord, dat altijd een lijdend voorwerp bij zich moet dragen: je verzwijgt iets. Dat lijdend voorwerp ontbreekt hier, want het lijkt me dat ‘u’ hier niet die functie in de zin heeft. Anders zou het betekenen: ik hou mijn mond over u, ik vertel niets over u. Maar als ‘u’ als meewerkend voorwerp wordt opgevat en het lijdend voorwerp ontbreekt, dan verschuift de betekenis: ik hou iets voor u achter, ik vertel u niet de hele waarheid. Beide interpretaties zijn aanvaardbaar.
D’haen kende haar klassiekers: niet alleen Plato en zijn Symposium, maar ook Sigmund Freuds theorie over Eros en Thanatos zijn in dit gedicht verwerkt: liefde en dood dooreen gestrengeld, de levensdrang en de doodsdrift. Doodsdrift is volgens Freud de spanningsloze toestand waarin we van onze verlangens ontdaan zijn. De hele monoloog van de daimoon is gericht op het doden van die verlangens. Volgens Plato ontbrak bij Eros zelf de liefde, waardoor hij gericht was op de ander om die liefde te verkrijgen. Dit feit kan een verklaring zijn waardoor wederliefde nodig is om te groeien en er anders sprake is van vampirisme of uitputting van de ander waar de liefde uit afgetapt wordt.
Misschien is het om het bovenstaande, het idee van Eros en Thanatos en het vampirisme waarvan bij Plato sprake is, dat vanaf het eerste moment dat ik dit gedicht las, de schilderijen van Caravaggio en Gentileschi zich aan me opdrongen: die waarin Judith het hoofd van Holofernes afslaat. Beide schilders geven de daad zelf weer: bij Caravaggio is Judith meisjesachtig ingetogen en lijkt ze zelf van haar gruweldaad te walgen, bij Gentileschi houdt ze met één hand Holofernes in bedwang, daarbij geholpen door haar dienstmeid, terwijl ze met de andere hand vastberaden en grimmig er op lossnijdt alsof ze een varken keelt. Een minder bekend schilderij van Gentileschi toont het moment na de moord, als het hoofd van Holofernes vredig in een mandje ligt: ‘het hoofd in mijn arm, / het hoofd van een man, het is niets’… Ook het verhaal van Salome en Johannes de Doper, waarin het afgeslagen hoofd van de laatste op een zilveren schaal aan Herodes wordt getoond, kan overeenkomsten hebben met de situatie in ‘Daimoon megas.’
Zonder de laatste strofe komt het op mij over alsof er aan dat hoofd van de man geen lichaam vastzit, alsof de vrouw in het gedicht uit teleurstelling en op aandringen van de daimoon het hoofd van haar geliefde gescheiden heeft van zijn lijf. Gelukkig is dat niet zo: in de laatste regels zegt ze, niet zonder tederheid: ‘Het is niets / dan een aangezicht, sluimrend, vol koelte en zacht.’ Koel en zacht: menselijke liefde wint het van het nihilisme van de daimoon.
Johan Cappaert reageert:
“De bespreking door Hettie Marzak vind ik zeer verhelderend.
De mogelijke verwijzing door D’haen naar het Bijbelse verhaal van Judith die het hoofd van Holofernes afsnijdt was mij nog niet opgevallen, maar inderdaad, nu je het zegt.
Dit gedicht ligt me nauw aan het hart, er gaat een tijdloosheid van uit, iets dat de condition humaine op een schokkend rauwe wijze blootlegt. De sfeer is eerder dreigend, duister.
Voor mezelf had ik er volgende verklaring in gevonden: als we een mensenleven vanuit de evolutietheorie bekijken, stelt het inderdaad niets voor. We zijn maar een anonieme schakel in de zeer lange keten van generaties. Na enkele generaties zal niemand nog over ons spreken, we worden verzwegen. Een onpersoonlijk proces, de evolutie, gebruikt ons alleen maar om genen door te geven, verder niets. Misschien dat de vrouw uit het gedicht op dat moment net zwanger wordt, wie weet. Het onpersoonlijk proces (of demon) beklaagt zich over zijn lot: “ik ben die leven in doodsstrijd en sterven al levende doet.” Het zit gevangen in een eeuwige wederkeer, het kan het rad van de wedergeboorte niet stoppen. Of we nu gelukkig zijn of niet, dat maakt niets uit voor dit evolutionair proces. Tegen dit eeuwigdurend nihilisme stelt de dichteres dan de liefde die hier en nu plaatsvindt. Dit nu-moment, waarin we samenzijn met deze man of vrouw, is vol van betekenis en overstijgt de ondraaglijke leegheid of lichtheid van het bestaan.”
Meander Klassiekers
In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden (work in progress).
Reageren op deze bespreking?
Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
Zelf een bijdrage leveren?
Voor de komende maanden staan besprekingen ingepland over werk van Staf Rummens, Ben Cami en Menno Wigman.
We houden ons aanbevolen voor nieuwe inbreng. Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem svp tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
–
Eric van Loo, redacteur Meander Klassiekers
–