LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Poëtisch kijken naar catastrofes

7 apr, 2020
door Rogier de Jong

 

In de film Melancholia van Lars von Trier komt een hemellichaam onstuitbaar op de aarde afstormen. De film schijnt over de Apocalyps te gaan, maar ik heb er altijd een metafoor voor angst in gezien. De ruimte is zo onmetelijk groot dat de kans op een kosmische botsing te verwaarlozen is. De angst ervoor kan echter – zeker bij zwartgallige mensen – ernstige vormen aannemen.

Natuurlijk, er zijn dino’s uitgestorven en laatst ontplofte er nog een steen boven Siberië. Maar verder laat het ruimtepuin ons redelijk met rust. Zozeer zelfs dat we bij vallende sterren een wens doen. Tót er eentje echt op onze test neerkomt zoals in De ontdekking van de hemel. Dan wordt de ruimte opeens een vijandig territorium en gaan we bombshelters in onze achtertuin graven.

Angst is misschien niet zozeer een kwestie van perspectief als wel van inzoomen: op het moment dat je blikveld zich vult met gevaar, staat ook de angst op je netvlies gebrand. Na afloop kun je niet meer terug: je verrekijker zit vast. Je blijft bang.

De steen des aanstoots is deze keer geen meteoriet maar een virus. Het is ergens vandaan gekomen – het maakt niet uit waarvandaan – en past zich volgens de beste Darwinistische principes aan aan de heersende omstandigheden door op een gastheer te springen die het kan overbrengen tot er een epidemie ontstaat. Elk individueel slachtoffer vult je blikveld tot de rand met ellende en projecteert de rampspoed rechtstreeks naar binnen.

Oorspronkelijk is angst een overlevingsmechanisme, bedoeld om ons gezond te houden in de woeste savanne. Oei, een leeuw! Gauw pijl en boog pakken.

Ook angst voor een epidemie is gegrond en gezond. Ware het niet dat een besmettingsgolf geen leeuw pal voor je neus is. Meer een roofdier dat ergens in de buurt rondzwerft op zoek naar een prooi. Jij gaat zeker niet op zoek naar een leeuw.

Het probleem is dat veel zwaarmoedigen en zwartkijkers – onder wie schrijver dezes – moeite hebben met uitzoomen. Wij zien in deze pandemie een hemellichaam dat op ramkoers ligt met de aarde en we zitten zelf op de eerste rang. Naast Kirsten Dunst.

Wat moeten we doen? Een pilletje halen bij de dokter? Ja, dat kan. Maar we kunnen de evolutie ook een handje helpen door net zolang aan onze telescoop te wrikken tot hij losschiet en uitzoomt. Maar hoe doe je dat? Tips van deskundigen opvolgen? Handen wassen, thuisblijven, grasmaaien, kinderen maken?

 

Allemaal prima, maar niet zonder gedicht:

Ik ben voor bijna alles bang geweest:
voor ’t donker, voor figuren op het kleed,
voor stilte, voor de schorre kreet
van de avondlijke venter, voor een feest,
voor kijken in de tram en voor mezelf.
Dat zijn nu angsten, die ik wel vertrouw.

Vasalis, uit Angst  (Parken en woestijnen, Van Oorschot, 1998)

 

Nog een fragment:

angst is de veer van het horloge
het is bijna tijd
.

Hans Lodeizen, uit Angst (Verzamelde gedichten, Van Oorschot, 2007)

 

Je hoeft geen literatuurwetenschapper te zijn om te zien dat angstpoëzie altijd over angst gaat en nooit over gevaar, zoals een schilderij over een pijp geen pijp is maar een schilderij over een pijp. Stel dat een medewerker van de EOD een gedicht zou schrijven over het ontmantelen van een bom. Dat gedicht zou alleen geslaagd zijn als het ging over zijn doodsangst en niet over het explosief zelf. En een rolstoel is helemaal geen rolstoel, maar een vélocipède voor de pechvogel:

Beleef de rolstoel. Een
ijzeren zitbed met stickers
en ongelijksoortige wielen:
een vélocipède voor de pechvogel.

Rogier de Jong, uit De fenomenologie van een rolstoel (Memento, Liverse, 2019)

 

De grote waarde van poëzie is dat ze altijd gaat over waarneming, over fenomenologie – over onze subjectieve ervaring – en nooit over dode materie. Dat zou met recht een dooie boel worden (daarom valt er zoveel af te dingen op ready made poetry, maar dat terzijde).

Bij de huidige corona-epidemie worden gevaar en angst door elkaar gehaald en op één grote hoop gegooid. Mensen volgen koortsachtig het nieuws, op zoek naar geruststellende berichten, of gaan googelen, om na afloop gedeprimeerd naar het zwaard van Damokles boven hun hoofd te staren en met Paul Witteman te verzuchten: ‘Ik ben bang.’ Het schilderij is de pijp geworden.

Ik wil poëzie niet aanbevelen als medicijn tegen angst. Ik ben dichter, geen dokter. Wel heb ik ervaren dat de beeldende kracht van een goed gedicht, of de poëtische kracht van een goed beeld, de ervaring scheidt van de gebeurtenis en de zaken weer in het juiste perspectief plaatst.

Dat het gevaar in de film Melancholia niet alleen psychisch maar ook kosmisch van aard is, moeten we zien als een bijna groteske beeldspraak van de provocatieve Von Trier, en zeer zeker niet als de naderende Apocalyps onder Wagneriaanse klanken waar de critici destijds zo gretig mee schermden. Kirsten Dunst mag dan wel – volgens een recensent in Trouw – met ‘toegeknepen ogen en vettige slierten haar recht in de camera [kijken], vogels mogen ‘als sneeuwvlokken uit de lucht vallen’, een paard mag ‘neerzijgen in de modder’ – al deze donkere romantiek is slechts de toonzetting, de mantel van de angst, het decor.

Melancholia is de planeet van de vrees die op ons afkomt zodra we op gevaar inzoomen. Poëtisch kijken helpt ons weer uit te zoomen, zodat het schrikbeeld zich terugtrekt en we niet meer te dragen hebben dan we al doen – wat vaak meer dan genoeg is.

 

     Andere berichten

Nog maar eens: Lucebert

Nog maar eens: Lucebert

door Jan van der Vegt       Ik vrees, beste lezers, dat ik mijzelf herhaal, maar het moet wel, want het houdt niet op....

Voetballende dichter

door Ko van Geemert   In de tijd dat ik op de lagere school zat, jaren vijftig, begin zestig, was ik zo vaak als mogelijk buiten, op...