LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“Poëzie is geen feitelijk verslag.”

9 jul, 2020

Esmé van den Boom (1993) schrijft gedichten, liedjes en proza. Ze schreef de bundel Eigen kamers met het Hendrik de Vriesstipendium van de gemeente Groningen. Eerder publiceerde ze de bundel Zomerwee (2017), ter gelegenheid van haar Huisdichterschap aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Alja Spaan sprak met haar.

 

Esmé van den Boom, foto (c) Henk Veenstra

 

Gefeliciteerd allereerst met deze bundel en de prachtige recensie in Meander. Het resultaat van een werkwijze die uniek is. Je stelt eerst jezelf de vraag ‘Wat wil de vrouw?’, herhaalt die aan tientallen vrouwen en verwerkt de antwoorden daarop in gedichten.
Waarom koos je voor deze vorm?

Dank! Het voelt heel bijzonder om voor het eerst gerecenseerd te worden, dat vergeet je niet snel meer.
Ik heb mezelf niet zozeer de vraag ‘wat wil de vrouw’ gesteld (immers, wat is ‘de vrouw’, wat betekent dat eigenlijk?), als wel: wat heeft iemand nodig om plannen te kunnen maken voor de toekomst? Wat zijn zekerheden of onzekerheden? Daar komt ook een stukje ‘willen’ bij kijken, maar ook moeten, verwachten en verrast worden. Als meisje word je, werd ik in ieder geval, al verschrikkelijk jong gevraagd of ik later moeder wilde worden. Zo’n keuze is een heel groot iets. Het wordt me nog steeds te pas en te onpas gevraagd en ik merkte dat ik dacht: hoe kan ik ooit zeker weten of ik een kind wil als ik niet weet waar ik aan begin? En hoe kan ik plannen maken voor de toekomst als dat allemaal nog zo onzeker is? Zo is het idee voor deze bundel ontstaan.

Hoe verhouden de (rationele) antwoorden zich tot de poëzie?
Toen ik begon met de bundel wilde ik naar aanleiding van elk gesprek een gedicht maken dat op de één of andere manier een feitelijk verslag zou zijn van dat gesprek. Ik wilde niets verzinnen en ik wilde als het ware uit mijn eigen hoofd stappen.
Naarmate het project vorderde kwam ik erachter dat poëzie helemaal niet zo werkt – in ieder geval niet voor mij. Ik blokkeerde, tot ik mezelf de ruimte gaf om van de feiten af te stappen, de gesprekken als het ware vooral in mijn achterhoofd te houden. Poëzie is geen feitelijk verslag. ‘De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’, zoals Kloos dacht. Dat is misschien half waar: ik heb andermans emotie denk ik wel kunnen vatten, maar het moest wel in mijn allerindividueelste expressie. Dat betekent ook dat ik hier en daar aan de haal ben gegaan met de verhalen. Sommige dingen heb ik uitvergroot of veranderd of samengevoegd. In sommige gedichten zitten de verhalen van vijf verschillende vrouwen, terwijl sommige gesprekken verschillende gedichten hebben gekregen.

 

De man past. Het zou dit keer kunnen lukken
mijn tijgers houd ik in hun hokken.

Ze maken hun ronde in de gewassen
buiten sluimert het
hoefdier, verklikt met zijn stappen het uitstel.

De tijgers gapen. De roes werkt uit
in de verte briest het hoefdier.
Zo slijten nerveuze paden in het gras.

De recensent, Inge Bak, stelt dat je ‘haast de persoon wordt waarover je leest’. Is poëzie toegankelijker? En wat doet het met de dichter die het proces van vraag naar vraagstelling naar gesprek in gang heeft gezet?
Is poëzie toegankelijker dan wat? Dan proza? Dat denk ik niet, behalve dat poëzie misschien de ruimte biedt om het je toe te eigenen. Proza kauwt meer voor. Je kunt je identificeren met een personage maar je wórdt nooit dat personage. In poëzie kan dat denk ik makkelijker, juist omdat gedachten losjes zijn opgeschreven, omdat er wordt gesuggereerd of aangewezen in plaats van beschreven.
Ik wilde breedte laten zien zonder dat ik daar tijdens die interviews al mijn eigen invulling aan ging geven door te kiezen voor bepaalde vragen. Ik liet de vrouwen tijdens de gesprekken vrij. Zij mochten de richting grotendeels bepalen, zodat ik heel veel en uiteenlopend materiaal had. Ik denk dat mensen die zich openstellen voor zo’n project, heel goed weten wat ze willen vertellen. Nu ik er zo over nadenk, was ik misschien niet zozeer geïnteresseerd in de feiten over hun leven, maar in het verhaal dat ze voor zichzelf uit die feiten hadden gesponnen. Want dat verhaal is uiteindelijk de basis voor de toekomst die je gaat maken.

 

I.

Het is weer oorlog in mijn lijf
er zijn geen banieren
vaandels of blazoen.
Er is alleen de modderkrater
waar eerst uitgestrekt grasland lag.

II.

Twee maanden geleden werd ik geschept door een auto.
De dokter zei dat ik me gelukkig mocht prijzen
alles wat uit de kom knalde, schoot weer terug.

III.

Het waren zeven goede weken herstel.
Iedereen begreep waar ik aan leed.
Bij het weggaan lieten ze bierflesjes staan, een voor
een voor een tot ik ze niet meer naar de glasbak kon tillen.

IV.

Vroeger dacht ik: ik word brandweerman
Nu kijk ik naar die bierfleshalsjes, het leven
is een trechter, je moet je mogelijkheden
opvouwen om erdoor te komen.

De bundel is nauwgezet in elkaar geschoven, inderdaad alsof je, zoals recensent Inge Bak zegt, ‘door verschillende levensfasen heengaat’ terwijl het soms onduidelijk is waar een gedicht begint of eindigt. In hoeverre heb je nagedacht over de vorm of was het voor jezelf net zo’n ‘totaalbeleving’ als voor de lezer?
Het was absoluut een totaalbeleving voor me. De opzet van het project was aan het begin expres breed en ik heb pas achteraf structuur aangebracht. Ik wilde een beleving waarbij de gedichten inderdaad op elkaar aansloten, als een soort stream of consciousness doorliepen, hoewel ze wel allemaal als losse gedichten zijn geschreven. Veel gedichten hadden eerst een titel, maar dat klopte voor mijn gevoel niet, dat stuurde de interpretatie te veel. Dus toen ik eenmaal genoeg gedichten had voor een bundel, ben ik setjes gaan maken op basis van toon van en gevoel bij de gedichten. Die setjes hebben de verschillende afdelingen gevormd. Het was op aanraden van Ellen Deckwitz dat er nog één groot afsluitend ontladingsgedicht kwam, dat werd Sabbat. Dat is één van de laatste gedichten die ik schreef en dat heeft de bundel ook echt bijeengebracht, voor mijn gevoel. Toen was de totaalbeleving af, en toen wist ik ook dat ik er goed aan had gedaan om van de bundel één doorlopende vertelling te maken.

Je had het geluk met behulp van het Hendrik de Vriesstipendium de bundel te kunnen verwezenlijken.
Het is heerlijk om zo’n stipendium te winnen. Het is niet alleen de mogelijkheid om ‘vrij’ te nemen om het werk te maken, het is ook dat er daadwerkelijk iemand op dat werk zit te wachten en de erkenning dat je klaar bent voor de stap naar professioneel kunstenaarschap. Eén van de dingen die ik het moeilijkst vond (en vaak nog steeds vind) aan dichten is mezelf er serieus in nemen. Het stipendium heeft me daar erg bij geholpen.
Ik ben altijd erg kritisch op mijn eigen werk en ik denk dat ik zonder de tijdslimiet van een jaar oneindig lang over het schrijven van deze bundel had gedaan. Dan had ik nog veel meer vrouwen geïnterviewd, was de bundel misschien wel twee of drie keer zo dik geweest. Ik weet niet of het daar beter van was geworden. Ik ben heel blij dat het op een gegeven moment gewoon klaar moest zijn.

Gelijke ruimte voor vrouwen is nog steeds en jammer genoeg een heet hangijzer. Wil je naast de persoonlijke inhoud ook een maatschappelijke kritiek delen?
Als je me laat beginnen over maatschappelijke kritiek houd ik niet meer op. Er zijn nog zo ongelofelijk veel dingen niet eerlijk verdeeld in de wereld. Ik ben blij dat het feminisme intersectioneler aan het worden is. Dat er aandacht is voor de privileges die horen bij rijk zijn, bij man zijn, bij wit zijn, bij een opleiding hebben genoten. Ik geloof in vooruitgang. Maar ik word heel ongelukkig als ik vrouwen hoor zeggen dat ze feministen maar eng vinden, of raar. Ken je de geschiedenis van je eigen rechten wel, denk ik dan. Denk je dan echt dat alles nu prima is, en dat mensen die de wereld beter willen maken zich aanstellen?

Was de verantwoording die je voor de bundel schreef nodig? Was of ben je nog niet gewend aan je eigen taal en de kracht daarvan?
Ik vind het een groot goed dat ik gebruik mocht maken van de verhalen van anderen. Dat is een heleboel vertrouwen. De vrouwen die ik interviewde lezen de bundel ook, die herkennen hun verhaal misschien niet direct. Ik wil daarmee niet zeggen dat hun verhaal niet belangrijk (genoeg) is. Ik wilde iets maken dat de individuele verhalen zou overstijgen. Dus ik vond de verantwoording wel nodig.
Ik denk, of eigenlijk, ik hoop dat mijn taal voortdurend in ontwikkeling is. Ik hoop dat mijn taal me kan blijven verrassen, en soms krachtig kan zijn, en soms ook niet. Zolang ik maar leer.

Heeft het schrijven van de bundel je veranderd?
Alles wat je met aandacht en bewustzijn doet verandert je, om maar een dooddoener te gebruiken. Maar ik heb met veel aandacht en bewustzijn aan deze bundel gewerkt, en ik ben er denk ik wel een betere luisteraar van geworden.

 

Noordzee

Meester Jeroen in groep 8 goot een maatbeker over
in een plexiglazen doosje van 10 bij 10 bij 10
centimeter, en weer terug in de maatbeker. ‘Een kubieke decimeter is een liter, en een
liter is een kubieke decimeter. Een kubieke decimeter is een liter, en een
liter is een kubieke decimeter. Een kubieke decimeter is een liter, en een
liter is een kubieke decimeter.’

Dat was het jaar dat ik leerde kalmeren. Tellen tot de slaap komt. Herhalen wat de meester
zegt. Een mantra voor gebroken nachten.

Die zomer staken we over naar Engeland. Het was windstil
er zwommen dolfijnen in de nacht naast de boot, er zat zeevonk in het water
zo lichtte hun beweging ’s nachts groen op. Het water was magisch tot we
bij het ankergebied kwamen en tussen de kolossen van containerschepen
door moesten varen

Er is een grote massa water onder de schepen
kubieke meters die zich uitstrekken naar beneden
een ongemak dat tot in je tanden reikt
op de bodem liggen kilometers ankerkabels, ankers, soms
een zeventiende-eeuws scheepskanon

Een ankerkabel is een ring na een ring na een ring na een ring de diepte in
een kubieke decimeter is een liter, en een liter is een kubieke decimeter
Meester Jeroen plaatste het doosje op een weegschaal: bijna
een kilo. In een klaslokaal is het warm. Kinderen zitten in hun t-shirts en
een liter water is pas bij vier graden precies duizend gram.

De meest gebruikte zwemvesten hebben een drijfvermogen
van nog geen dertig kilo.
Ik tel en tel en tel. Hoe koud is het water?
Hoe lang is de nacht?


(Geschreven bij de expositie ‘Dood en de zee’ in het Noordelijk Scheepvaartmuseum)

Je taalgebruik is -naast krachtig- verbeeldend en fantasievol. Zet je alles meteen om in woorden of denk je ook in muziek?
Voordat ik gedichten ging schrijven, was ik singer-songwriter. Ik ‘schrijf’ graag als ik wandel of fiets, het ritme van de beweging helpt me om een beginnetje te vinden, een zin die mijn aandacht pakt. Als ik dat eenmaal heb, begint het echte werk pas. Ik heb Nederlands en Engels gestudeerd, daar heb ik ongelofelijk veel van geleerd over literatuur, vooral over structuur. Ik lees graag en veel en ik denk wel eens: zou ik met deze zin iets kunnen maken zoals Tonnus Oosterhof dat doet? Of zoals Astrid Lampe dat doet? Of zoals Radna Fabias, Anne Vegter, C.A. Conrad of Kei Miller? Ik ontleed als het ware die gedichten: waarom werkt het, waarom leeft het? Kan ik dat ook toepassen in mijn eigen gedicht? Ik ben een heel repertoire aan manieren aan het ontwikkelen om een gedicht armen en benen te geven, zodat er een vorm is om leven in te blazen.

Maar jezelf verrassen is natuurlijk het allerleukst. Toen ik klem zat tijdens het schrijven van Eigen kamers gaf Ellen Deckwitz me de tip om elke ochtend een halfuur eerder op te staan en dan met een kookwekker ernaast te gaan freewriten, zonder iets te deleten of weg te gooien. Dan staat je interne criticus nog uit, zei ze. En dat was echt zo. Het openingsgedicht van de bundel, over de tijgers, is zo ontstaan, en ik heb eigenlijk geen idee waar dat vandaan kwam. Uit mijn tenen, denk ik, of een andere opslag.

Je hebt al heel veel mooie dingen kunnen doen op het podium, bijvoorbeeld een optreden op de Frankfurter Buchmesse; wat wil je graag nog meer?
Oh, de lijst groeit almaar verder. Een roman schrijven. Op Lowlands staan. Een vijf-sterrenrecensie in een landelijke krant. Een prijs winnen. Weer liedjes gaan schrijven en een album maken. Aan ambitie geen gebrek. Maar ik wil vooral blijven leren en mooie dingen maken. En tevreden zijn.

 

 

 

 

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...