LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

H.C. ten Berge – In tongen spreken

28 sep, 2020

Het aardse en de spelonken van de geest

door Paul Roelofsen




De veelvuldig bekroonde schrijver, dichter en vertaler H.C. Ten Berge – P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre tot dan in 2006 – staat wat zijn vroegere poëzie betreft te boek als moeilijk toegankelijk. En de voor mij liggende titel – In tongen spreken – doet vermoeden dat dit in deze bundel niet anders is. In de Bijbel immers wordt ‘tongentaal’ gezien als een taal in klanken welke aan een enkeling wordt geschonken om God te eren, te vergelijken met bijvoorbeeld de gave om te profeteren. En daarnaast doet het denken aan het orakel van Delphi in de Griekse mythologie.

Maar beste lezer, laat u niet ontmoedigen. Ten Berge spreekt niet in tongen maar erover. Dit boekwerk is verre van ontoegankelijk en het eerste van de zeven hoofdstukken ervan luidt ook nog eens ‘Zeven simpele verzen’. Hier het tweede gedicht uit deze reeks:

Anders dan het blauwtje of de kleine vos
rust de wintervlinder met gespreide vleugels
in de luwte van vermolmde schors.
Roerloos heel de dag
tot hij ontwaakt, zich opmaakt
in de avondschemer weg te vliegen
terwijl kramsvogel en koperwiek
de laatste bessen van december savoureren
in de tuin, waar vlinder-
stil de eerste sneeuw al wordt verwacht.

Teer van sfeer en kraakhelder de overgang naar de winter.

Omdat de afdelingen qua onderwerp en vorm nogal verschillen zal ik, om de bundel recht te doen, uit elke reeks in het kort iets zeggen.
De tweede afdeling ‘Veldnotities uit het souterrain’ bestaat zowel uit proza als poëzie. Het opent met twee gedichtjes over mollen waar in het eerste dit diertje wordt gevolgd in zijn blindheid, zijn ondergrondse gangen en in zijn voedsel bestaande uit larven, maden en wormen: ‘(…) Stilte en verstikking, Voedsel / voor de dood. De weg terug / was afgesneden. Ik werd aarde. / Werd de grond die mij omsloot.’

Een claustrofobisch beeld van het ondergrondse waarin de mol leeft van wat de mens tot aarde maakt.

Hierna volgt een pagina proza waarin Ten Berge de middeleeuwers aanhaalt die meenden te weten dat mollen een gastvrij volkje van ‘blinde beeste’ vormden dat ongeduldig en graag feest vierde met zojuist overledenen. En dit zonder aanziens des persoons!
De reeks eindigt met een verklaring hoe de titel van deze bundel tot stand is gekomen – een ingewijde van de literaire underground deed de dichter beseffen dat ‘zich in de spelonken van de geest’ meer afspeelt dan alleen in de bovenwereld – en tenslotte een gedicht dat dit adstrueert: ‘(…) Een spreken in tongen, terwijl de wereld / het leven vermaalt en zich / dansend, door niets meer geremd, / tot de wellust van het doden bekent.’

In ‘Van de vuurgod & de sterveling’ duikt Ten Berge, geobsedeerd door oude culturen, in de spirituele en religieuze leefwereld van de Azteken. Deze afdeling omvat vier gedichten welke alle worden gevolgd door zinderende stukken proza, die niet alleen de poëzie toelichten maar ook de huiveringwekkende geschiedenis van de Azteken schilderen. Met name de vuurgod Huehueteotl, de ‘Heer van het vuur’, die ‘in de navel van de aarde’ onder de vulkaan Popaca-tépetl resideerde komt in al zijn gedaanten weer tot leven.
Uit het gedicht dat hierop volgt offert de ik-figuur, de sterveling, zich voor deze oppergod.

(…)

Zingend tussen fumarolen daal ik af:
mijn lied zal hem verzoenen,
door mijn lied zal hij bedaren.

Zijn hete adem schroeit mijn huid,
een lavatong lekt aan mijn schenen,
kwade damp kiert uit gestolde gronden.

(…)

De god is laaiend, hij spuwt gal
en as over de aarde die verzwart.
Ik offer mijn woord, ik offer mijzelf
om zijn blakend hart te blussen.
Ay, mijn lied vlamt aan, zijn adem
verzwavelt, mijn leven dooft uit
om akkers en steden te redden:
er is geen verzoening
tenzij in de dood.

Vervolgens wordt in poëzie en proza-poëzie uitgebreid ingegaan op de Azteekse mythen, waarin het verhaal van ‘De vierhonderd hazen’ de apotheose vormt; hoe meer iemand het sterk alcoholische pulque tot zich nam -en dat mochten zowel mannen als vrouwen(!) na hun zeventigste onbeperkt doen – des te meer hazen men zag. Ontwaarde de drinker er vierhonderd dan betekende dit totale dronkenschap, vergetelheid en het hallucinerende treffen van vervoering en afgrond.

In ‘Het jaar gevierendeeld’ kunnen we enigszins tot rust komen. De jaargetijden worden er op originele wijze in bezongen; het gaat Ten Berge naast natuurimpressies ook om wat de verschillende getijden doen met de menselijke geest en diens band met de natuur. Let wel, zoals de titel aangeeft wordt het jaar ‘gevierendeeld’ wat een ruimere betekenis heeft dan ‘in vieren gedeeld’.

ZOMER

(…)

Jij doolt verwezen door het achterland,
de zomer trilt en oogt als een woestijn.

Hier de grond die zonder grond is,
daar de schijn van een volledig leven.

Murw en mager als een Spaanse hond
kruip je naar de rand van een verzengd ravijn.

In de reeks ‘Kaapse gedichten’ maken wij een reis door Zuid- Afrika waarin desolate landschappen en uithoeken worden beschreven en vooral de droogte een verstrekkende rol in het leven van de bewoners speelt.

DE WEG NAAR MONTAGU

Iemand zei: Drijf de beulen
terug in het duister
Denk niet dat de tijd ons iets leert.

(…)

Na Kogmanskloof de wijn, het avondmaal, de rode
zon die laag over de tafel scheerde

Al wat mogelijk leek
en toch niet kon

Al wat eeuwig was
en toch een einde nam

Het woord, de mond, de bron
die de bezwaarde geest een uur of wat verlichtte

(…)

Iemand zei: wat voorbij is
breekt ons morgen op.
En jij in de al bijna lege zaal:
Een maïsgele maan bestrijkt bergen en dromen.
Drijf de beulen terug in het duister.
De dageraad komt als een duif in bruidswit aangevlogen.

In dit gedicht gaan raadselachtigheid en ritme hand in hand: ‘Al wat mogelijk leek / en toch niet kon // Al wat eeuwig was / en toch een einde nam’. Hoe kan zoveel (en treffend) in zo weinig woorden worden gezegd!

De afdeling ‘Zes ontmoetingen’ omvat zes gedichten waarin Ten Berge evenzovele denkbeeldige ontmoetingen met dichters beschrijft.
(Wallace Stevens, Ralph Waldo Emerson, Wislava Szymborska, Jacopone da Todi, Arnout van Riberac en Breyten Breytenbach).
Aan Stevens wijdt hij twee gedichten.

EEN ONVERSCHROKKEN MEESTER (II)
’It must give pleasure’

En dat durfde je schrijven:
De theorie van de poëzie
is de theorie van het leven
zoals het is –

(…)

Het is een dik aards meisje
dat jou toelacht in haar krappe zomerdracht.
Vertekend beeld, zeg je, dat uit gevoel ontstaat.
Je roept haar naam in een Parijse straat, zij is
jouw frisgroene, vloeiende wereld,
jouw midzomernacht.

(…)

Het leven is een dik aards meisje
dat je toelacht in haar krappe, al te korte zomerpracht.

Er wordt gediscussieerd over wat poëzie eigenlijk behelst; Stevens beklemtoont dat deze ‘in theorie’ met het echte leven samenvalt, Ten Berge stelt hiertegenover dat het mythische leven, en daarmee de tongverloren expressie, daar evenzeer een bron van is.

De laatste reeks ‘Twee extremen’ bevat twee verhalende gedichten, waarin nu eens niet de hitte de sfeer bepaalt, maar de snijdende kou op de polen. Het eerste ‘NANSEN OP DE IJSZEE’ beschrijft de jarenlange expeditie van Frithjof Nansen en Hjalmer Johansen naar de Noordpool die zij net niet bereiken. De verschrikkingen op de weg terug zijn om van te gruwen.
In het tweede gedicht ‘NAAR ALADDINS GROT’ zijn de ontberingen zo mogelijk nog groter. Het betreft hier een tocht naar de Zuidpool, waarbij wederom het doel niet wordt gehaald en gaat voor het grootste deel over de terugweg van eerst nog Xavier Mertz en Douglas Mawson samen, en later, wanneer Mertz een miserabele dood is gestorven, die van Mawson alleen. Een fragment uit de laatste uren van Merz: ‘(…) Argeloos, en meer dan Mawson, heeft hij / de van gif doortrokken hondenlevers opgekauwd. / Eerst verdwaasd, daarna koortsig / blijft hij in zijn slaapzak liggen; / Mertz krijgt buikloop, raakt besmeurd / en wordt door waanzin overvallen. / Mawson reinigt hem met sneeuw, hij saboteert, bijt / zijn pink af, breekt de tentstok, totdat Mawson zich / ten einde raad forceert en hem fysiek / met kracht bedwingt. (…)’.

Heroïsche ellende. Wat bezielt de mens?

Een aangrijpende bundel met veel gezichten die moeilijk is samen te vatten. Wel kan deze in één zin worden gekwalificeerd; waarover Ten Berge ook schrijft het is van een uitzonderlijk hoog niveau.
____

H.C. Ten Berge (2020). In tongen spreken. Atlas Contact, 110 blz. 21,99 euro. ISBN 9789025459321

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...