Anne Marie de Wit (1954) schrijft korte verhalen en gedichten. Zij beschouwt haar gedichten soms als oefeningen in onzichtbaarheid. Ze observeert, kruipt in de huid van een personage van waaruit ze schrijft. Soms vertonen die personages verdacht veel overeenkomsten met haarzelf. Verlies, in allerlei hoedanigheden, is een thema wat regelmatig terugkeert. Zichtbaar was zij overigens wel tijdens optredens met de Goudse Dichterskring, op Kaarsjesavond en in samenwerkingsprojecten als Poëzie ten huize van, Woord en Beeld, een samenwerking met beeldend kunstenaars en fotografen.
foto Hans Simonis
–
Van alle eenzame woorden
die slechts in enkelvoud bestaan
voel ik de meeste deernis met gelaat
–
gezichten zijn zussen
eender en anders talrijk
steeds kom ik ze tegen
in spiegels foto’s onverhoeds
in een winkelruit
–
gevormd uit dezelfde klei
maar anders gebutst ,
lijnen iets anders verbogen
soms ouder dan jonger
kom ik hen tegemoet
–
in de verschillende lagen
van mijn leven verweven
met hun bestaan nooit
bestonden zij niet
–
vrees ik de eenzaamste dag
dat zij mij alleen achter hebben
gelaten
–
In tegenlicht in de deuropening
van een wereld die op het punt staat
te bezwijken aan haar eigen kwaad
–
getuigen zij van hun paradijs
dat schemert achter vastberaden kaken
ogen die eisen knipperen zelden
–
maar de rug van mijn moeder
zegt hoe dun haar mond moet zijn:
‘Heren, ik ben katholiek en aan het stofzuigen.’
–
Eerbiedig haast wenden zij zich af
daglicht schatert mijn moeder
sluit resoluut haar deur
–
Nooit zal ik zeker weten
of het haar geloof was
of de ijver.
–
Alle straten leiden toch naar jou
als ik de kilte van de stad, de regen
in de gracht trotseer, en weer
terechtkom waar ik was
en weer jouw huis passeer
–
om stuurloos aan de overkant
te schuilen, ik bezweer
de ramen: een glimp slechts
van je schaduw een blik maar
liefst het wonder van je lach
–
ik keer en wederkeer want
wachten is toch zachter dan jou
uitzichtloos te missen