LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Annet Zaagsma – Ongedierte dat niet bevriest

2 nov, 2020

Het bijlichten van de schaduwzijde

door Inge Bak



Annet Zaagsma (1971) studeerde poëzie aan de Schrijversvakschool in Groningen en debuteerde in 2019 met de dichtbundel Een mooier woord is vuurgevaarlijk. Ruim een jaar later is Ongedierte dat niet bevriest van haar verschenen: poëzie gevat in een omslag dat op geraffineerde wijze wakker doet schudden − een close-up van een fris groen blaadje waar een rups met wespenstrepen overheen kruipt. Op het eerste gezicht een onschuldige natuurfoto. Maar als je bedenkt dat een rups in staat is een blad in zijn geheel te doen verdwijnen, kruipt er – voordat nog maar één letter is gelezen – iets onheilspellends onder de huid. Is de rups een wesp in rupskleren? Worden er steken uitgedeeld? Of duidt het op de vraatzucht van de mens? In ieder geval onderstreept het de relevantie om kennis te nemen van de inhoud.

De bundel opent met een citaat uit een songtekst van de Britse band Elbow ‘White Noise White Heat’ – wie de tijd neemt het nummer daadwerkelijk te beluisteren, raakt direct de gevoelige snaar van de strekking van de bundel: de machteloosheid van de meevoelende mens die vol vertrouwen de wereld wil aanvangen maar aan de onwil − om liefdevol met het leven (in al zijn verschijningsvormen) om te gaan − onderdoor gaat. De serieuze toon is gelijk gezet: ‘I was born with a trust / that didn’t survive the white noise of the lies’.

De dichtbundel is opgebouwd uit vier delen: ‘De muze: Aangeraakt door haar zwaard’, ‘De nacht: Bedenk hoe donker het daar binnen moest zijn’, ‘Onderweg: We kijken neer op hen die op weg gaan’, ‘Het licht: Onder de steen vandaan’.

Het openingsgedicht ‘How to be a woman’ verwoordt dat lef en schoonheid onderdeel uitmaken van aantrekkingskracht voor de protagonist. Fraai is de manier waarop Annet Zaagsma bravoure verbeeldt: ‘Ze laat daar bergafwaarts / haar blauwe handen los van het stuur / tovert in het donker / fluorescerende kreeften tevoorschijn / microscopische kiezelalgen in wondervormen / de massavlucht van eendagsvliegen.’ In een paar streken zet zij een landschap, tijdmaat, situatie en gemoedstoestand neer – bekeken en beleefd vanuit de toeschouwer zodat het als een korte filmscène aan je voorbijtrekt. De laatste zin van deze strofe geeft aan waar de grootste kracht ligt van de dichter: in één zin alles kunnen samenpakken. Het betreft veelzeggende zinnen die maar weinig woorden nodig hebben. Dat maakt dat aan de gedichten veel witruimte wordt gelaten, waarin je een eigen reflectie kunt plaatsen, er is geen ruis nodig – geen woorden die er omheen draaien. Zaagsma vaart een directe koers. Dat is een verademing naast de dichtgetimmerde blokken prozapoëzie die momenteel in de mode zijn. Het maakt ook dat iedere zin de aandacht krijgt die hij verdient: ‘wat is er met mannelijkheid dat het / oplost in nagellak?’ ‘Wie is het die op zondag komt / snijden in eigen vlees?’, ‘Haar sluitrand is een schimmelhabitat’, om een paar zinnen te noemen.

Het gedicht ‘Veertransplantatie’ is een sterke verbeelding van de zogenaamde maakbaarheid (vindingrijk vertaalt Zaagsma haartransplantatie naar veertransplantatie zodat je er anders – als tegennatuurlijk? – naar gaat kijken) waarmee de huidige tijd ons overspoelt:

Veertransplantatie

Geef een uil een valkenveer
stippel haar route uit in
roze polkadots.

Doorvlooi haar slagpennen vlag je sieraden uit
voltooi de minimorfose van je voorkeur
zet huis en humeur eindelijk naar eigen hand.

Denk perfectie is meer dan geen
fietsers op de rotonde of
contracten ontrafelen als oude kniekousen.

Weet zwaarte gaat zelden zonder lichtheid.
Je hebt geen vogel nodig
om een vleugel te zien.

Fluister stil de hoogte in
ook pindakaas is een
samenspel van ingrediënten die
elkaar moeten vasthouden.

Verwacht je louter een bezongen muze in het eerste deel, kom je bedrogen uit. Het zwaard waarmee zij de ik-figuur aanraakt voorspelt dat al. In de muze van Zaagsma huist onderhuids de ontgoocheling, naast verlangen − ‘vertel me over / de status van je raakvlakmanagement / het begon tenslotte als aanraken’ − staat de desillusie en vergelding: ‘ik laat mijn lange rode haren los / in je broodtrommel / tussen je sokken liggen in je bed / zodat je blondine spelende vriendin iets heeft // om jaloers op te worden’. Daardoorheen ademt de zucht om de ik-persoon te leren kennen, dat er moeite voor moet worden gedaan – liefde voor een ander of voor het werk van een auteur valt of staat met wezenlijke interesse: ‘Google mij / mijn alter ego’s staan klaar / voor een verpletterende eerste indruk. / Het lezen van de zwarte dozen / zal weken of maanden duren.’

In het tweede deel ‘De nacht: Bedenk hoe donker het daar binnen moest zijn’ wordt ervaren dat het duister nog donkerder kan zijn wanneer je de schaduwkant in jezelf of die van situaties opzoekt. Je kunt meegaan in de diepte van de dichter die je door het inzetten van haar scherpe observatievermogen laat wankelen. De taal van Zaagsma is in balans in betekenis, vorm, ritme en klank. In haar debuut had ik lichte twijfels over bepaalde zinnen/zegswijzen en was het evenwicht voor mij nog wat zoek, maar daar is hier geen sprake meer van. Het gebruik van alliteratie levert welgevormde zinnen op zoals: ‘ijl uitzicht vanaf de elfde’ en ‘hinkelblok als hint voor / hoe de inrichting bedoeld is’ plus ‘als erkend vedergewicht in alles / behalve verlangen.’ Of ‘Combineer je camouflage / met panterprint, een kat / aanlijnen is onmogelijk’ en als laatste; ‘Volg mij naar / de randen van de dag / hier eindelijk rust / en ruimte voor mijn muze.’

Het titelgedicht ‘Ongedierte dat niet bevriest’ maakt onderdeel uit van dit deel en is letterlijk te lezen als de opwarming van onze aarde met zachte winters tot gevolg waardoor een hoop parasieten zich ongebreideld kunnen vermeerderen. Daarnaast is het ook een aanklacht tegen de mens die niets doet om de klimaatverandering te keren en die wordt bestempeld als een niet tot stilstand te bewegen ongedierte. Het is een goed gevonden metafoor voor de tijd waarin we ons nu bevinden.

Ongedierte dat niet bevriest

De menigte ongewenste ongewervelden
waar we ons bloed mee delen
wensen we ongezien de vorst over
alsof het boerenkool is.

Geen rotting en verval in stilte.
We missen in ons de winter
licht in paniek als alles blijft bestaan
spiegelen de bloemen van de afgelopen zomer
in februari onze 24-uurs economie.

Op volle kracht vooruit
negeren we de autocorrectie van ons brein.
Schuiven alle belangrijke onderwerpen
door naar volgend jaar.

Ik voel een bult opkomen
ongedierte bevriest niet zomaar.

Wanneer je reist, kijk je naar wat je al van thuis kent en naar hetgeen je voor het eerst aantreft met een nieuwe blik. Kun je als reiziger open-minded naar de omgeving kijken, kom je rijker thuis. In deel drie is de dichter onderweg. Laat zij ons zien dat we in geestelijke armoe leven. Ook hier komen de zorgen die zij zich maakt over het milieu aan bod. Ogenschijnlijk onaantastbare natuuromschrijvingen – ‘de waterwarmte een splitscreen in de sloot / zoel boven, kil onder waar in het donker / snaaisnoek en bruinvoorn mijn tenen beloeren.’ – worden ontrafeld: ‘brisante bacteriën als blauwoog, botulisme / groenwilg, dorst en voorbarige blasfemie.’ Zo wordt ook de vluchtelingenstroom niet geschuwd: ‘Ze plukt duizend blaadjes door het hek / van Europa, als methode een craquelé / gelaagdheid in haar strafblad.’ Een woord als blad/blaadjes krijgt verschillende betekenissen toegedicht in deze context. Hieruit spreekt een maatschappelijke betrokkenheid van Zaagsma. Ik denk dat er behoefte is aan dichters die zich hierover uitlaten, zonder dat de poëzie een pamflet wordt.

Hoe het is om je gevoelsleven bloot te geven, wordt in ‘Wrakhout’ duidelijk gemaakt: ‘tegen stap voor stap je lichaam weggeven / aan anonieme veel lezende mensen / schepen te breken aan een vreemde / kust kamschelpen boormossels en scheurbuik overleven’.

In het vierde en tevens laatste deel geven de gedichten een inkijkje in het innerlijke leven. De dichter die wil leven door licht te geven, zichtbaar wil zijn in haar kunnen en zijn –’onder de steen vandaan‘, zoals de naam van dit deel aangeeft. Al de gedichten hebben evenveel bestaansrecht. Maar ik houd het bij twee citaten, die zijn veelzeggend genoeg: ‘Als ik mijn ogen halfdicht doe / word jij al onderdeel van het behang. / Ik heb moeten leren dat niets voor eeuwig is.’ En: ‘later / komen wij onder de sneeuw vandaan / als twee verloren handschoenen’.

Het overkomt mij niet vaak dat ik een bundel lees waarin bijna ieder gedicht een regel bevat die ik wil citeren omdat hij in alle opzichten mooi is, maar dat is bij Ongedierte dat niet bevriest het geval. Alleen daarom al is de bundel aan te bevelen, nog los van de zeggingskracht. Met haar tweede publicatie overtuigt Zaagsma dat ze haar plek als dichter heeft gevonden. Naar mijn idee balt zij hier zonder aarzeling al haar kwetsbaarheid en kracht in samen. Het kan niet anders dan dat je een beetje van de dichter gaat houden. Ik ben om. Ik ben fan.

____

Annet Zaagsma (2020). Ongedierte dat niet bevriest. Uitgeverij Palmslag, 64 blz. €15,95. ISBN 9789493059566

     Andere berichten

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Sentiment door Jan van Gulik - - Karel Wasch (1951) neemt ons in Tegelijkertijd mee op een reis ‘vol verwondering, melancholie, weemoed en...