door Hans Puper
Foto Wim Kennes
In de NRC van 21 januari stond een interessant artikel waarin de kunstcriticus Hans den Hartog Jager stelt dat het is afgelopen met ‘de vrijblijvendheid van de autonome witte kunstenaar’, die zijn gang kan gaan omdat hij alleen wordt beoordeeld door recensenten en voor het overige hooguit wat gemopper te verduren heeft. Aanleiding was het kunstwerk Destroy My Face van Erik Kessels: zestig enorme portretten van vrouwen en een enkele man, die opvallende cosmetische behandelingen hadden ondergaan. De portretten waren algoritmisch samengesteld uit 800 foto’s. Ze waren op een skatebaan geplakt met het doel ze door skaters verder te laten beschadigen, in het verlengde van de cosmetische chirurgie. Kessels wilde een discussie beginnen over de grenzen van de maakbaarheid van het uiterlijk. Het liep anders. In Een open brief, (‘We are not a Playground: An Open Letter to the Organisation and Board of BredaPhoto and Skatepark Pier15’), drongen meer dan 2000 ondertekenaars erop aan het kunstwerk te verwijderen. En dat gebeurde ook, mede door de ophef die op de brief volgde.*
De verwijdering was een uiting van de nieuwe ‘super avant-garde’, schrijft Den Hartog. Bewegingen die strijden voor de emancipatie van vrouwen, zwarten en lhbtq+’ers nemen niet alleen het initiatief voor maatschappelijke veranderingen, maar ook voor die in de kunst. Avant-garde is geen zaak meer van kunstenaars alleen. Wie verontwaardigd ‘toetert’ (Den Hartog) dat die super avant-garde een vorm is van een weerzinwekkende cancel culture, voert een tragisch achterhoedegevecht.
Was de autonome Kessels vrijblijvend? Nee. Natuurlijk wist hij dat zijn werk een hartgrondige afkeer zou opwekken. Een uitstekend middel om een maatschappelijke discussie te beginnen, zal hij hebben gedacht. En natuurlijk ook om zijn reclamebureau nog eens internationaal in de schijnwerpers te zetten. Win-win. Maar bang geworden door alle commotie verwijderde de directie van de skatebaan het werk voortijdig. Ze hadden er goede sier mee willen maken, maar nu dreigde omzetdaling. En om de omzet draait alles, nietwaar?
Ik hoop dat het tragische achterhoedegevecht tegen de cancel culture nog zeer lang gevoerd zal worden, omdat die zogenaamde super avant-garde van alle tijden is. Zo zijn boekverbrandingen door de eeuwen heen altijd erg populair geweest. In de twintigste eeuw deden niet alleen de nazi’s deden daaraan, maar bijvoorbeeld ook de Jugendbund für Entschiedenes Christentum uit Düsseldorf, in 1965, twintig jaar na de oorlog. Boeken van Günther Grass, Erich Kästner, Albert Camus en Françoise Sagan konden de toets der kritiek niet doorstaan en moesten daarom in de fik. Wat moet je er anders mee doen? Die auteurs vroegen erom. Een paar decennia later werden vele exemplaren van de roman De Duivelsverzen van Salman Rushdie door hysterische menigten in het vuur gegooid.
Verbranden of slopen van kunstwerken die niet stroken met je opvattingen is barbaars, bovenstaande open brief is discutabel. Het dringende verzoek Destroy My Face te verwijderen – uiteraard in combinatie met een openbare boetedoening – was weinig minder dan een eis. Dat ging te ver, hoe stuitend dat werk van Kessels ook was. Had het genegeerd of er een kunstwerk tegenover gezet. Sponsoren genoeg, gezien het aantal ondertekenaars.
Van een censuurbrigade die boekwinkels controleert heb ik nog niet gehoord. Maar wat zich grotendeels aan je oog onttrekt is het beleid van uitgeverijen. Worden ‘risicovolle’ bundels minder snel uitgegeven dan eerst? Ik weet het niet. De reactie van Meulenhoff op het protest tegen de witte en daarom ongeschikt bevonden Marieke Lucas Rijneveld als vertaler van The Hill We Climb, het gedicht dat Armanda Gorman voordroeg op de inauguratie van Joe Biden, stemt enerzijds hoopvol, want de uitgever acht Rijneveld zeer geschikt. Anderzijds had Meulenhoff de uitgave willen beoordelen door ‘sensitivity readers’ en dat geeft te denken. Maar het komt er niet meer van. Rijneveld schrok van de ophef en heeft de opdracht teruggegeven, terwijl zij nota bene door Gorman zelf was gevraagd. Jammer.
En wat doen dichters zelf? Meer dan voorheen schrijven zij over landelijke of wereldwijde wantoestanden en daar is alle reden toe. Mijn bezwaar is dat een aantal van hen standpunten inneemt waaraan zij zich geen buil kunnen vallen. Zo trapt Marc Tritsmans in een reeks van veertien sonnetten in ‘Het Liegend Konijn’ van 2020/2 met diepe ernst open deuren in. De tot dan toe verstilde dichter zet hoog in: ‘de kont tegen de krib nu, het hek van de dam, / het deksel van de beerput, de lont in het kruitvat.’ (I). En dat doe je met woorden die ‘als naalden / met venijnige weerhaken in zoveel mogelijk / breinen zullen dringen om daar niet meer uit // te verdwijnen vooraleer de noodzakelijke daden / zijn gesteld. (…)’ (III). Dat belooft wat! En wat lezen we dan onder meer? We laten ons ‘zomaar samendrijven / in al te vaak met koud tl verlichte grotten waar / iemand die het altijd beter weet ons opdraagt / wat gebeuren moet tot meerdere eer en glorie / van zichzelf (…)’. (VI). En we zijn ‘rotverwende ettertjes’ die eisen dat ‘onze eindeloze lijst met wensen / in een oogwenk zal worden ingelost’ (X); de ‘onfeilbare CEO’s, topbankiers en -managers’ zijn de nieuwe goden (XII).
Lieke Marsman houdt van het grote gebaar: zij wil als Dichter des Vaderlands ‘de wereld met poëzie een spiegel voorhouden’ (Awater 2021/1). Als er in dat spiegelbeeld kritiek te bespeuren valt, zal dat ongetwijfeld op instemming kunnen rekenen: in onze streken werkt kastijding nog steeds louterend, mits die binnen de grenzen blijft.
En Ilja Leonard Pfeijffer, de pseudo-Dichter des Vaderlands die tweewekelijks een sonnet publiceert in de NRC, schuwt bij al die eenstemmigheid ook nog eens de gemakzucht niet. In de NRC van 29 januari stond zijn ‘MILITANT ELITAIR SONNET / Waarin rellen uitbreken / na de invoering van de avondklok’. Als je dit gedicht uitschrijft in proza, wordt het een ingezonden brief van een boze burger, geschreven in een opwelling:
Want wat misschien het treurigst is, is deze armoedigheid van geest. We geven schorem wat schorem wil. We offeren decorum en rede op aan leut en onbelezen tv-persoonlijkheden en we douwen de grootste onbenul een microfoon onder zijn smoel voor een voxpop. Als loon voor ons begrip giert alles uit de klauwen: de teststraat in de hens, het ziekenhuis belaagd, de winkels leeggeplunderd, schuim dat joelt zoals het bij het voetbal joelt. Door plebs te pleasen kweken we gespuis. Onelitair gedrag is plichtsverzuim. Beschaving is waarop beschaving stoelt.
I.L. Pfeijffer, Genua
Ik heb niet geëist Pfeijffer het publiceren onmogelijk te maken.
____
* Den Hartog Jager rept over ‘(witte) jongens op skateboards die ongegeneerd de gezichten van vrouwen verminkten.’ Hoezo witte jongens? Geen gekleurde? En waar zijn de meisjes? Voert de directie van de skatebaan een selectief toegangsbeleid? Zo ja, dan lijkt me juist dat een noodzaak tot actie, of beter nog: een aanklacht.