door Karel Wasch
–
foto Hans Henkeman
Het raadsel van de geboorte is door veel dichters bezongen. Men denke aan Gerrit Achterberg, C.O.Jellema, Hans Andreus, Neeltje Maria Min en vele anderen. De dichter/bioloog Dik Hillenius (1927-1987) publiceerde er één vers over, dat in zijn eenvoud bijzonder diepzinnig is.
Dik Hillenius werd in Amsterdam geboren op 29 mei 1927. Hij studeerde biologie en was redacteur van het beroemde studentenblad Propria Cures. Dit was de kweekvijver van veel literair talent zoals Theodor Holman en Dirk van Weelden. In 1954 promoveerde hij op een proefschrift over kameleons en was hij verbonden aan het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam. Als bioloog was hij overtuigd etholoog (gedrag, territorium, hiërarchie bij dieren). Hij was de broer van de schilder Jaap Hillenius, die door een verkeersongeval om het leven kwam. Zijn publicaties op wetenschappelijk terrein gaven in de eerste plaats blijk van een veelzijdige belangstelling. Het romantisch mechaniek (1969) en Het principe van nieuwsgierigheid (1978) boden talrijke speels geformuleerde notities over reisbelevenissen, culturele stromingen, moderne muziek, schilderkunst, literatuur, menselijke verhoudingen en maatschappelijke verschijnselen; een beeld van een in eerste instantie zintuiglijk ervarend bewustzijn dat voortdurend op zoek is naar nieuwe ontdekkingen. Als voornaamste bedreiging van de menselijke soort zag hij de massificatie op alle gebieden, een collectivisering die de uitwerking van destructieve instincten op noodlottige wijze kon vergroten. De belangrijkste remedie daartegen was de bewust ondernomen individualisering van de mens. Overigens zag Hillenius de onafwendbaar lijkende collectieve ondergang met een zeker blijmoedig pessimisme tegemoet.
Kenmerkend voor Hillenius’ essayistiek was het opzettelijk onuitgewerkte, notitieachtige karakter ervan, dat een indruk van spontaniteit achterliet. Daarnaast schreef hij columns in kranten en publiceerde hij gedichten. Zijn poëzie onderscheidde zich niet essentieel van zijn proza: observaties en ideeën waren hier tot hun absolute kern teruggebracht. In zijn tweede bundel Een klein apparaat tegen rechtlijnigheid (1975) was de geïntensiveerde zintuiglijke ervaring het belangrijkste wapen geworden tegen het onontkoombare verval.
Hij ontving o.a. de Poëzieprijs van de Gemeente Amsterdam (1967). Ook trad hij op tijdens de beroemde manifestatie ‘Poëzie in Carré’ in 1966, waar hij vooral de lachers op zijn hand kreeg. Zijn opengeslagen kragen en zwarte corduroy jasjes gaven hem een eigenzinnig imago. Na tijden een prachtig houten huis op het Amsterdamse Artis-terrein te hebben bewoond, liet Dik Hillenius zich verleiden een huis met grond bij Rheebruggen in Drenthe te kopen. Hillenius maakte er zijn eigen biologische paradijs van: een verzameling bloemen, planten en beesten uit alle landen die hij ooit bezocht. De vijver werd zijn eigen laboratorium, zorgvuldig bedacht met moerasachtige kanten, naar het midden steeds dieper. Uitermate geschikt voor de amfibieën waarop hij zo gek was. ‘Omdat levende planten en dieren me interesseren, juist om dat leven dat ze doen, een activiteit, veel activiteiten, groei, uitbreiding, strijd, bloei, omvallen, doorgaan of verrotten, beweging.’ Tijdens een televisie-uitzending dook Hillenius eens in een bassin in Artis om zich door het glas als een onbeholpen, mislukte vis te laten vereeuwigen. ‘De mens hoort op aarde’ leek hij te willen zeggen. Zijn dood in 1987 kwam plotseling en te vroeg.
Het gedicht
Het onderstaande gedicht werd opgenomen in de gedichtenbundel Groeiende onwil om ooit nog ergens in veiligheid aan te komen uit 1966.
Geboorte
Golven rennen over het lage land
wolven komen van de bergen
een kinderstem in de nacht
bovenkomend in een wak tussen dromen en waken
(boven aan welke kant?) hulproepend
gered te worden van het vorige
In de eerste regel zijn er golven, die nu over land rennen. Het pulserende ritmische van golven kunnen we met de weeën vergelijken, de aankondigers van een geboorte. Deze golven ‘rennen’ over het land. Ze zijn in een gebied aangekomen waar ze eerst niet thuis waren. Water hoort in de zee, golven horen uiteindelijk misschien op het land, maar in beginsel niet. De wolven, die in de tweede regel van de bergen komen zijn geen gewone wolven, wolven horen in de vlakte en in de wouden, maar ze willen getuige zijn. De Fenris-wolf in de Eddah is de macht, die alles kan vernietigen, maar indien goed beheerst kan hij ook oerkrachten vasthouden. De kinderstem leeft nog in een nacht, een voorgeboortelijke staat tussen geestelijke status en aardse gebondenheid in. Dan komt het nieuwe wezentje boven, volgens Hillenius in een ‘wak tussen dromen en waken.’ Een vondst, want dat is precies wat er gebeurt, sliep het kind aanvankelijk in moeders buik, nu ontwaakt het. Maar andersom was er bewustzijn in zijn ‘geestelijke’ status en wordt hij nu in de Aarde-sfeer gebracht, waardoor hij eigenlijk bewustzijn verliest. Daarom staat er terecht: ‘(boven aan welke kant?)’. Het roept hulp om ‘gered te worden van het vorige.’ Wat is dat ‘vorige’? Een eerdere status, een eerdere incarnatie of gewoon een ander bewustzijn? Het op aarde komen van dit wezen heeft wat voeten in de aarde, maar is een wonder, door Hillenius prachtig bezongen in machtige beelden.