Wim Vandeleene (Kortrijk °72) woont in Brugge en werkt in Gent als bemiddelaar. Debuteerde in maart met de bundel Duikvlucht, uitgegeven bij De Zeef. Maakt deel uit van het collectief Obsidiaan en organiseert mee het vrij podium Roes. Is redacteur en webmaster van het e-zine Roer. Zijn gedichten verschenen bij diverse tijdschriften waaronder de Poëziekrant, het Liegend Konijn, Het Gezeefde gedicht, Meander en Kluger Hans. Hij droeg recent ook nog bij aan de bundel Zwemlessen voor later, een bloemlezing van klimaatdichters.
foto Michiel Hendryckx
–
aan zee balkons met zicht op zomer.
horizontaal gestapeld, evenwijdig aan de einder,
een einde, recht als een tafelrand, bol van verlangen
naar verder. wij staan tot de heupen in de golven,
in het blikveld van tweedeverblijvers.
–
de zee zwemt zonder ledematen,
ruist als een radio, afgestemd op rust.
we gooien herinneringen overboord.
morgen spoelen ze aan met plastic flessenpost,
kwallen en wier, verspreide drenkelingen.
–
pas ontpopt spreiden ze hun zijden vleugels,
maanzieke bestuivers van dromen, bondgenoten
van prinsen die zwichten voor hun wit
en alle schrikkleuren afzweren.
–
maar engelen zijn uit dezelfde klei geboren.
ze ruiken naar angstzweet van vermiste kinderen
en laten ons in de waan dat de edele metalen
als manna uit de hemel vielen.
–
maar alles van waarde ligt onder de wondkorst
van deze bol, in aders. nabij de kern, waarnaar wij mollen,
blind van verlangen, onze koele gangen graven.
–
als hij het bordspel verliest veegt hij pionnen
van tafel. met een schelp aan het oor belt
hij naar de zee, zijn hulplijn.
–
ik struikel over zijn rondslingerende schoenen.
hij raapt knikkers op om mijn vloek te verzachten.
moeder wordt in zilverfolie verpakt,
naar zijn poppenkast geleid.
–
later trekt hij aan mijn mouw, neemt me mee
naar de verkeersvrije straat waar ik halt houd
op zijn bevel. hij trekt een krijtlijn om mijn schaduw,
gaat er in liggen om onze maten te vergelijken.
–
ik schuif het deksel weg,
de hoge zon valt steil in de put
waar mossige wanden dauw vergaren.
–
een steen valt door de schacht.
met zijn stilte peil ik de diepte,
de plons zet er een punt achter.
–
ik vergat de chrono in te drukken.
aan de altijd onzichtbare bodem
biecht ik een bitter geheim op.
–
de echo brengt achterhaald nieuws.
ik schuif het deksel over mijn schuld,
ga er op zitten, stil en zwaar, als een rotsblok.