door Willem Tjebbe Oostenbrink
(c) co-produktie Oostenbrinkjes
In dit tweede deel over Nederlands en streektalen is het onderwerp bedrijvende en lijdende vorm. Een andere benaming die onder invloed van het Engels wordt gebruikt, is passieve en actieve zinsbouw. De afgelopen decennia is er een verschuiving opgetreden naar de bedrijvende vorm.
In het Nederlands worden lijdende zinnen regelmatig als minderwaardig of als tweede keus gepresenteerd. Aan alle formuleringen zitten voor- en nadelen. De lijdende vorm kent haar eigen mogelijkheden. Deze zinsbouw kan sfeerscheppend zijn, ruimte bieden en minder aandacht opeisen voor de ik en wij in onderwerpsvorm. (Er zijn overeenkomsten met zinnen in de datief, waar een bepaalde afstand tussen de persoon en de emotie of gebeurtenis wordt gevormd).
In streektalen komen zinnen in de lijdende vorm geregeld voor. t Huus wordt verkocht (Het huis wordt verkocht). Auto zel loater repareerd worden. In het Gronings moet ‘worden’ altijd achteraan, net als in het Duits). (De auto zal later gerepareerd worden). In de lijdende zinnen wordt het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin onderwerp. Het oorspronkelijke onderwerp wordt vaak niet meer gebruikt.
In het Groninger woordenboek van K. Ter Laan (1930) trof ik een bijzondere lijdende vorm aan met het werkwoord laten, die met name in het Westen van Groningen wordt gebruikt. Mogelijk, mede onder invloed van het Fries.
Voorbeeld: Op de sportdag wordt der wel ns wat leggen loaten (Lett: Op de sportdag wordt er wel eens wat liggen gelaten. Gangbaar: Er wordt wel eens wat achtergelaten. )
In het Gronings wordt het voltooid deelwoord van ‘laten’ gebruikt. In het Nederlands worden weinig de voltooid deelwoorden van hulpwerken (kunnen, willen) en laten gebruikt (hoewel niet onmogelijk: ‘Je hebt het zelf gewild’). In het Nederlands heb je een zin als: Dat had ik graag willen doen. ‘Had’ is een hulpwerkwoord van de vvt (voltooid verleden tijd), maar de zin heeft geen voltooid deelwoord. Dit heet officieel het IPP-effect (infinitivus part participio): een infinitief in plaats van een voltooid deelwoord. In het Gronings wordt het: Dat har k groag doen wild. (NL: Dat had ik graag doen gewild.) Dit klinkt misschien wat onwennig, maar je kunt je afvragen hoe normaal zinnen zijn met wel een hulpwerkwoord voor de voltooide tijd zonder een voltooid deelwoord.
Voor de aardigheid nog één ingewikkeld voorbeeld: t Huus wordt deur Tillema deur n schilder vaarven loaten (vertaling letterlijk: Het huis wordt door Tillema door een schilder verven gelaten. Gangbaar bedrijvende vorm: Tillema laat het huis door een schilder verven.
De bedrijvende vorm kent een zekere stelligheid en zekerheid, waar de lijdende vorm meer de aandacht richt op het verloop, de gang van zaken, een organisch proces. Ook meer onpersoonlijk geformuleerde zinnen als “het wil/lukt niet”, roept de vraag op: Wil jij wel?
In Nederland willen we niet lijdzaam iets ondergaan, maar actief in het leven staan. Ik vraag me af of het toeval is, dat mensen het tegenwoordig vaak druk hebben. Vroeger waren kinderen en crea-clubjes lekker bezig. Tegenwoordig leggen managers uit dat ‘wij ontzettend bezig zijn met het aanpakken van de problematiek’. Bezig en bedrijvig lijken als kwaliteitscriteria gehanteerd te worden voor nut en resultaatgerichtheid. In het tijdperk van individualisering lijken we niet goed uit de voeten te kunnen met lijdende zinnen, die onderwerpen niet laten schijnen en stralen.
Een paar voorbeelden:
Bedrijvende zin: De medewerkers maken stoelen in de fabriek. Lijdende zin: Stoelen worden in de fabriek gemaakt (door de medewerkers). In de fabriek worden stoelen gemaakt.
Bz: Wij sluiten uw computer aan op het glasvezelnetwerk. Lz: Uw computer wordt aangesloten op het glasvezelnetwerk (door ons).
Let eens op hoe de aandacht in de laatste zin over de verschillende delen van de zin gespreid is. Lijdende zinnen bieden een kans om niet relevante onderwerpen uit het centrum van de aandacht te halen en de aandacht op de handeling te richten. In het tweede geval klinkt ‘door ons’ zelfs wat opmerkelijk. Wie is ons? Inderdaad is dat een goede vraag. Maar dat kun je je ook afvragen bij: Wie is wij? De gemeente, de wethouder, de aannemer, het telecommunicatiebedrijf, de contactpersoon, de communicatiedeskundige, de projectleider?
In het wetenschappelijk onderzoek wordt duidelijk gekozen voor lijdende zinnen. Vanuit de hoek van communicatie en beleid waait sinds jaren een andere wind. Voorlichting, reclamebureaus schrijven bijna alles in de bedrijvende vorm. Vroeger had je: De post is bezorgd (O ja, waarover dan? grapje.) Nu brengen wij de post. Vroeger werd er voor iemand gezorgd. Vandaag ontzorgen wij u. Om onze website nog persoonlijker te maken, gebruiken wij cookies.
Teksten zijn persoonlijker geworden, lijkt het. Ik, jij en wij samen redden wij het. Niets staat nog in de weg om elke afstand te overbruggen. Weg met: er, men, mensen, het, ze en u. Wij staan voor je klaar. Maar wie is die ‘wij’? Wij krijgt steeds meer de trekjes van ‘men’ in de twintigste eeu
In het Nederlands lijken wij gefocust op een direct verband tussen de initiator en het product, ook al geeft dit soms schijn-verbanden. Wij helpen als u ons nummer belt. Hebt u lang gewacht? Hè, wat vervelend dat het systeem zo langzaam werkt. Er moet iets fout gegaan zijn. Deze laatste zin is niet lijdend, maar het onderwerp ‘iets’ klampt zich wel vast aan ‘er’.
In de ICT-wereld begrijpen ze de nadelen van de korte afstand ondanks alle digitale middelen en de snelheid van het medium. Daar doen ze het anders: ‘Er wordt geprobeerd verbinding te maken’ (lijdende vorm) of ‘er zijn zeven wachtenden voor u’ (bedrijvende vorm met ‘er’). Lees voor de aardigheid uw computerinstructies maar eens.
Het heldere beeld van ‘wij’ lost op in constructies met ‘er’ als voorlopig onderwerp. Een constructie die afstand doet vermoeden. Wij moeten daar wel aan wennen. Er wordt niet meer geleden, maar wij lijden met al die andere mensen samen in de bedrijvende vorm.