LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

W.A. Jonker – de pose en het model

5 mei, 2021

Wie modelleert de pose?

door Wim Platvoet




In zijn nieuwe dichtbundel, de pose en het model, poëtiseert W.A. Jonker over de twee zelfstandige naamwoorden die in de titel worden genoemd. Als we plaatsnemen in een atelier denken we bij deze woorden aan iemand, die een model schildert, tekent of fotografeert, waarbij dat model poseert. Jonker beschouwt het breder en ziet bij elke betrekking of ontmoeting tussen twee mensen in een van de twee een model dat poseert, waarbij dit laatste in elk gedicht veelal een pejoratieve betekenis heeft. Jonker sluit hiermee aan bij de alledaagse betekenis van dit woord. Een pose heeft volgens Van Dale de volgende ongunstige figuurlijke [!] betekenis: ‘onnatuurlijke (innerlijke) houding, manier van doen’, en geeft als voorbeeld een zin van Vestdijk: ‘overal proefde ik het effectbejag en de pose’.

Woorden als ‘pose’ en ‘model’ lijken in die zin de ander tot een object te maken, of, preciezer uitgedrukt, lijken aan te geven dat de ander zichzelf tot een object maakt. Je zou je ook af kunnen vragen of, zeker in de alledaagse omgang tussen mensen, de een in zijn kijken naar of beleven van de ander juist in die ander alleen maar de pose of het model ziet, juist die ander tot een object maakt.

Voor zover ik het overzie thematiseert Jonker dit in zijn gedichten niet. Hij gaat er vrijwel altijd vanuit dat het de ander is die een pose aanneemt. Enkele dichtregels: ‘ik zie in eerste instantie’, ‘de pose is / een nagebootste houding’, ‘zij wilde mijn secretaresse worden’, ‘ze zijn jong en van siliconen, ‘zij doen zich voor’, ‘er is vrijwel niets te zien’ en ‘zijn lul wil ik verbeelden’. De lul is hem echter voor: ‘lul pakt mobieltje / en maakt een selfie’. Kortom, de andere mens wordt in de gedichten van Jonker gereduceerd tot een object, waarbij Jonker het doet voorkomen alsof dit een activiteit van die ander is, die ander zichzelf tot object maakt.

Het is een manier om naar de werkelijkheid en naar de ander te kijken. Misschien is het menselijk, al te menselijk om dat af en toe te doen. Jonker radicaliseert dit en heeft alleen maar deze bril op. Leidt dit tot poëzie, kan dit tot poëzie leiden? Wanneer het gegeneraliseerd wordt, zoals Jonker in deze gedichten doet, is dit zeer de vraag. Het leidt tot lelijke regels, waarbij je denkt: man zet toch eens een andere bril op. Een afschuwelijk voorbeeld vind ik het volgende gedicht, dat bovendien erg lelijk is:

de kikkerstand
haar handen op haar voeten
benen naar buiten gespreid
kleine borsten door haar armen
tegen elkaar gedrukt

haar hoofd vanuit mijn
positie gezien gedraaid
het haar heeft ze opgestoken
ze zit perfect
zonder enige beweging

maar haar ogen schieten
alle kanten op
zoals zovelen weet ze niet
waar ze naar kijken
wil kan moet

Wie dit een gedicht vindt mag het zeggen. Om in de stijl van de bundel te blijven: ik vind er geen reet aan. De eerder aangehaalde zin van Vestdijk is uitstekend van toepassing op deze bundel. Je kunt natuurlijk ook zeggen: Jonker is cynisch over de omgang tussen de mensen en dan vooral over die tussen man en vrouw. Das Mag. We gaan niet zingen ‘dat mag niet, dat is verboden’. Als Jonker zich op deze wijze bloot wil geven dan moet hij dat vooral doen. Maar helaas slaat zijn cynisme bij mij niet aan, maar alleen maar op hemzelf terug: ‘lul (…) maakt een selfie’. Treffend schrijft Jonker op p. 10: ‘ik kan alleen naar mijn / eigen gedachten luisteren’. Geen enkele gebeurtenis die hij beschrijft wordt poëzie. Het zijn slechts banale gebeurtenissen die door zijn beschrijving nog veel banaler worden. Is dat wat hij ons duidelijk wil maken? Een van de langste gedichten beschrijft een bezoek aan een kapper, een fragment:

voor tien euro graag
een eenvoudig kort kapsel
(…)
hij ging een aantal maal
onnadrukkelijk met zijn lul
tegen me aan staan
(…)
tenslotte blaast hij
in mijn nek

Op de flaptekst staat te lezen: ‘Een bezoek aan de kapper blijkt ineens stukken intiemer dan het tekenen van een naakt mens. De pose en het model portretteert zowel de samenleving als de dichter zelf. Genadeloos, maar op afstand van de geportretteerde, zoals het een goed kunstenaar betaamt.’ Ik zou zeggen: het is vooral de dichter die zichzelf genadeloos portretteert door anderen te kijk te zetten.
____

W.A. Jonker (2021). de pose en het model. In de Knipscheer, 78 blz. € 17,50. ISBN 9789493214

     Andere berichten

Bloemlezing – Het komt goed

Bloemlezing – Het komt goed

Een wereldbibliotheek van geluk door Tom Veys - - Een gedichtenbundel samenstellen met als thema ‘geluk’ is geen sinecure. Samensteller...

Jonas Bruyneel – Mulhacén

Hallo? Federico? door Marc Bruynseraede - - Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de...