LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“Dat een schilderij of een gedicht dé waarheid zou kunnen bevatten is een illusie.”

26 aug, 2021

Inge Boulonois (1945) schrijft light verse en serieuze gedichten. Van origine is ze schilderes. Regelmatig laat zij zich poëtisch inspireren door bestaande, min of meer bekende kunstwerken. Haar gedichten in dit genre zijn verschillende malen bekroond in Nederland en Vlaanderen. Onlangs verscheen de bundel Voor waar genomen.
Alja Spaan sprak met haar.

Recent verscheen Voor waar genomen, je eerste uitgave met uitsluitend door kunst geïnspireerde gedichten. Daarbij kijk je uit verschillende invalshoeken naar kunst en zoekt er woorden bij. Tegelijk is het een soort ‘best of’ uit je werk. Is het bedoeld als overzichtsbundel? Een bekroning van zowel je beeldend werk als je dichterschap?
Ik denk dat de bundel Voor waar genomen mijn beste, door kunst geïnspireerde,  gedichten bevat. Het is inderdaad bedoeld als overzichtsbundel van beeldgedichten, zeker niet als bekroning – een kroon zet je immers niet bij jezelf op.

Je observaties bij schilderijen bestrijken vele eeuwen. Heb je een duidelijke voorkeur voor een bepaald tijdvak?
Mijn appreciatie neemt toe vanaf de renaissance, hoewel dat niet wil zeggen dat wat van voor die tijd dateert, niet boeiend is, ook al waren de picturale conventies toen beperkt. Het is fascinerend om de evolutie in de schilderkunst, zoals de weergave van het perspectief, te volgen. Zo werd de menselijke figuur aanvankelijk uitsluitend en profil of en face weergegeven, maar niet in driekwart aanzicht; die kunst beheerste men toen nog niet.

Hoe is dat in de poëzie?
In de geschiedenis van de ‘schone poezij’ ben ik onvoldoende thuis om daar iets zinvols over te zeggen. Voor literatuuronderzoekers vormt dit ongetwijfeld een fascinerend terrein. Mijn eigen poëtische interesse gaat amper verder terug dan de romantiek.

In een interview in het NHD (juli, 2015) viel me op dat je vertelde hoe verschillend de figuur van Jezus in de loop der eeuwen is verbeeld.  Waarheid, zeg je in dit interview, is ‘een in de tijd gedebiteerd gegeven’. Kun je daar iets meer over zeggen? Moet een gedicht ‘de waarheid’ bevatten?
Een begrip als ‘de waarheid’ zou ik nu niet zo gauw meer in de mond nemen.
Wat wij denken dat waar is, wordt voor een substantieel deel bepaald door de tijd waarin wij leven, het huidige wetenschappelijke paradigma en inherente, overheersende socioculturele waarden die als vanzelf, als een uitgelegd tapijt, ons denken beïnvloeden. Zo is onze visie op vrouwenkiesrecht, slavernij, homofilie en euthanasie, in de laatste eeuwen enorm veranderd. Wat we over een paar eeuwen, misschien al over honderd jaar, ‘voor waar’ nemen, is ongetwijfeld weer anders. Een schilderij vormt ook de neerslag van wat de kunstenaar ‘voor waar’ hield in zijn tijd, en een hedendaagse lezer/beschouwer wordt net zo goed beïnvloed door zijn/haar tijd. Dat een schilderij of een gedicht dé waarheid zou kunnen bevatten is een illusie.

Kun je iets meer vertellen over hoe de selectie van schilderijen tot stand kwam?
Een werk moest zich goed lenen voor een kruisbestuiving met dichtkunst. Verder koos ik werken uit verschillende tijdsperioden en in diverse schilderstijlen, van realistisch tot geheel abstract. Daarnaast wilde ik de nodige variatie in themata alsook in schilderkunstige genres, dus niet exclusief portretten en stillevens. Kortom: variatie. 

Vertel eens iets over de verschillende manieren waarop je naar een schilderij kunt kijken.
Er zijn talloze optieken mogelijk. Naast naar de concrete voorstelling kun je kijken naar artistieke kwaliteit zoals originaliteit, stijl, koloriet, penseelvoering etc., vergelijkbaar met woordgebruik, lettertype, stijl, ritme, zinsconstructie in poëzie. Omdat ik van origine beeldend kunstenaar ben, verplaats ik me ook graag in de manier waarop de schilder de voorstelling gecreëerd heeft; denk bijvoorbeeld aan Saenredams lijnperspectief.

Wat ervaar je bij het kijken en maken van kunst of het lezen en maken van poëzie?
Het mooie van beide disciplines is dat ze uitnodigen tot concentratie, althans als je iets goed wilt bekijken of lezen. Vooral bij schilderijen dringt zich op dat de tijd gestold is. Ze vormen als het ware documenten van het verstrijken van de tijd. Ze roepen tegelijk tot stilte op en dat ervaar ik als heel aangenaam. Idealiter neem je er een open, luisterende houding bij aan waarin ontvankelijkheid ruimte krijgt en je zoekt naar je specifieke ‘eigen kijk’. In kunstpsychologie spreekt men over een esthetische attitude, het tegendeel van een utilitaire houding die gericht is op het nut van dingen. Zowel in een gedicht als in een schilderij moet je je ‘inlezen’.

De Tsjechische dichter en wetenschapper Miroslav Holub tekende eens op: ‘Het gedicht is het zijn tegen de leegte’. Ontvankelijkheid heeft meditatieve kwaliteiten. Emoties, herinneringen en associaties borrelen op. Je gaat als het ware een relatie met de afbeelding aan.

Het boeiende is ook dat er soms door intertekstualiteit een meervoudige kruisbestuiving ontstaat. Zo ontroerde een vrij onbekend schilderij van een oude vrouw van de Amerikaanse illustrator Otto H. Bacher mij door de droefgeestigheid: zij staat daar als sloof, werkster, als slaaf van de man, de tegenpool van bijvoorbeeld de Mona Lisa. Ik moest daarbij denken aan Achterbergs sonnet ‘Werkster’. En het schitterende parelmeisje van Vermeer dat de toeschouwer nadrukkelijk aankijkt, evoceerde een existentiële vraag in mijn innerlijk. Ook zelfportretten onthullen regelmatig waarom de schilder dat op die specifieke manier gedaan heeft. Van Oostsanen afficheert zichzelf duidelijk als kunstenaar en lijkt reclame te maken voor zichzelf.

In De Tweede Ronde, 2004, staan je eerste light verses. Hoe maakte je kennis met die literaire wereld?
Rond die tijd begon ik regelmatig mee te doen aan poëziewedstrijden. Met een enigszins lichtvoetig sonnet won ik de Plantage Poëzieprijs. Ik ontdekte De tweede ronde, een tijdschrift met een vaste afdeling voor light verse, en Het vrije vers, hét podium voor het luchtige genre. Ruim acht jaar geleden overleed mijn lief en de eerste tijd erna kon ik geen ‘serieuze’ gedichten schrijven, wel light verse. Lezen en schrijven ervan beurde me op. Bovendien voelde de gebonden vorm ervan als een houvast. Inmiddels schrijf ik ook weer ongebonden verzen. In mijn beeldgedichten sluipt af en toe ook humor, maar dan wel in een subtiele vorm.

In de  recensie van Vers Gekruid (2020), een van je lightversebundels, schreef Maurice Broere: ‘Het interessante aan light verse is dat het zich bedient van traditionele vormen en rijm. De beoefenaars ervan leggen zichzelf vast in strakke vormen en strenge rijmschema’s.’ Ik neig er altijd naar te denken dat het snel en makkelijk geschreven wordt en al schrijvende een giechel ontlokt.
Dit poëtische genre is veel moeilijker om te maken dan men denkt. Het is maatwerk. Eindrijm en metrum roepen soms barrières op en een geslaagde punchline schud je heus niet altijd uit je mouw. Het is eigenlijk een compliment als gezegd wordt dat een light verse snel en makkelijk geschreven lijkt. Dan valt het geploeter er niet van af te lezen. Gelukkig doet men nu minder denigrerend over light verse dan voorheen. Toen sprak men wel over ‘rijmkunstjes’ – alsof exclusief de laatste woorden van een regel ertoe doen. Absurd natuurlijk...

 

Compositie met groot rood vlak, geel, zwart, grijs en blauw, Piet Mondriaan (1921)

 

 

Geen mens nee zelfs geen boom
te zien, het groen voorbij, de wereld
weggekeken, gladgetrokken,
geordend met gesnoeid palet.

Windstil linnen, elk geruis gesmoord
door verf, de hang verradend naar dat
diepste evenwicht, de sluimerende maat
van alle dingen. De grote lijnen

lopen zijwaarts en omhoog,
als volstrekte armen van een boom.
Of die van ons, na alsmaar rekken
reiken naar elkaar en hemelwaarts.

Zelfportet. Jacob C. van Oostsanen (1533)

 

Zonder dat ik het wil slip ik
naar de zuignap van je opgehoogde ogen,
ijdel kaal, naar de mode van toen.

Honderden winters overbruggen ze,
schallen zelfverzekerd als koperblazers:
“zie mij, ik ben de man van het palet”.

Oogleden luiken niet meer.
Gewiekst gelikt kunst- en liegwerk
met opgeprikte signatuur,
naar eigen meesterhand gezet.

Een straffe rechthoek versnijdt je
tot kop en schouders,
kooit je tot moederziel, non-stop
in het doodstille gevang.

Beraamd gaap je me aan.
Zo neem ik je voor waar:
met tegenzin laat jij me gaan.

Oude vrouw met schort en sjaal, Otto H. Bacher (19de eeuw)

 

 

Ergens in een la gevonden.
Een vrouw als een grijze avond.

Naam- en datumloos.
Nooit onbetaalbaar gehamerd.
Zonder enige pose,
zonder glimp sfumato.

Wel een schort. Een dweiltje
vult de hand. Een sjaal,
muisvaal, verwarmt
de sprokke nek en schouderknoppen.

Deemoed houdt haar lippen
op elkaar. Ze luistert

in de stoffige alkoof van haar hoofd
naar een oud verhaal
over gouden straten, waar
symbolen worden tot cimbalen.

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...