door Rogier de Jong
–
(c) foto Rogier de Jong van kunstwerk van Caroline Van Der Eynden, zoals geëxposeerd in het kader van de triënnale 2021 in Brugge
Waarom worden vrijgevochten types zoals kunstenaars bohemiens genoemd? Wat verbindt hen met die historische regio in Tsjechië?
In het negentiende-eeuwse Parijs namen kunstenaars de geuzennaam ‘bohemien’ aan omdat ze de ‘zorgeloze’ levensstijl van Roma wilden kopiëren, die op hun beurt uit Bohemen zeiden te komen. Heel vreemd is de benaming dus niet – veel opmerkelijker vind ik het dat bohemiens er een levensstijl op nahouden die niet alleen gekenmerkt wordt door scheppingsdrang maar ook door aversie tegen al wat burgerlijk is.
Begrijp me goed: ik misgun artiesten hun levensstijl niet. Ze moeten, net als iedereen, doen wat ze niet kunnen laten, uiteraard zonder mij daarmee lastig te vallen. Ik geloof evenmin dat ze verstokte hedonisten zijn of egoïsten van de verwende soort. Ook denk ik niet dat ze de burgerlijke verworvenheden van de liberale democratie onderwaarderen, en het ‘grote gebaar’ omarmen, zoals Jan Pieter Guépin in Weg met de Bohème betoogt. In dat laatste geval zou de bohemienachtige levenshouding immers een politieke keuze zijn, gebaseerd op verzet tegen fatsoen. Maar als je even verder kijkt zie je dat veel protestbewegingen, ook linkse, zich juist voor de burgerij inzetten, terwijl de bohemien op haar neerkijkt, ongeveer zoals de feodale landadel dat destijds deed vanwege de oersaaie netheid en degelijkheid die van de bourgeoisie afstraalde.
Als een bohemien niet bewust voor zijn levenshouding kiest, zal hij er wel mee behept zijn. Het kan in zijn systeem zitten: misschien vereist creativiteit een mate van hooggevoeligheid. Het zou me niet verbazen als kunstenaars op een sensitiviteitstest hoger scoren dan niet-kunstenaars. Door hun gevoeligheid zijn kunstenaars in staat kunstwerken te maken. Een goed kunstwerk heeft daarom altijd iets vreemds. Je buurman zou het niet kunnen bedenken: een stapel piketpalen die aan één kant is verschroeid en aan de andere kant in de blanke lak gezet om zo de januskop van de menselijke soort uit te drukken.
De keerzijde is dat het niet altijd simpel moet zijn om als bohemien door het leven te gaan. Bij gevoelige types komt alles in het kwadraat binnen: leut, chagrijn, de tandartsboor en de vreugde der zinnen in de sponde of aan de toog. En natuurlijk gaat scheppen van au. Elk kunstwerk is een bevalling. Al die emoties dienen gemanaged te worden, men moet ten slotte ook leven. Dus gaat een pijnstiller op zijn tijd er wel in. Geen borrel smaakt beter dan na een voltooid kunstwerk. En buitensporig gedrag – op tafel dansen, ik noem maar een dwarsstraat – kan ook helpen om stoom af te blazen.
Maar kan een benevelde kunstenaar wel scheppen? Vraagt creativiteit geen volstrekte helderheid? Wie gewend is flink in te nemen, zal de volgende dag inderdaad met moeite een penseel of lasapparaat kunnen vasthouden. En een gedicht dat met een brakke kop wordt geschreven, zal het nuchtere daglicht waarschijnlijk nooit halen.
De kunstenaar doet het ermee, want hij weet niet beter. Scherp in het atelier, vrijgevochten daarbuiten. En dat is voor de buitenwacht wel zo makkelijk, want die vraagt duidelijkheid. Die verwacht dat de kaste der kunstenarij zich bohemienachtig gedraagt, dat ze verstrooid of verwilderd kijkt en op een gammele fiets rijdt en zeker niet in een Mercedes Benz.
Betekent dit nu dat een artiest die geen bohemien is een tweederangskunstenaar is, een dilettant, een poseur?
Het zou zomaar kunnen. Maar het is ook heel goed mogelijk dat je buurman met zijn pompeuze bolide een begenadigd toneelschrijver is en dat de alleenstaande mevrouw die dagelijks een kaarsje aansteekt in de kerk prachtige verzen schrijft onder een Latijns pseudoniem.
Niets is wat het lijkt, ook als het nergens op lijkt.
Resumerend: kunstenaars kiezen er niet voor bohemien te zijn, ze worden ermee geboren, het is hun bestemming, hun noodlot. En de brave burgerman? Die vindt het wel overzichtelijk zo, want verschil moet er zijn.