door Hans Franse
Politiek is besturen en de enigmatische, vaak muzikale en dubbelsporige zinnen van de poëzie horen daar niet bij. Toch behoort een volksvertegenwoordiging op welk niveau dan ook tot de cultuur; waar mensen samenscholen om te praten regent het woorden en dus ook poëzie. Ik vond het een goede traditie, dat op Poëziedag de voorzitter van de Tweede Kamer de zitting begon met het voorlezen van een kort gedicht: het gaf de dag status; de literatuur hoorde er even bij. In de pandemie is cultuur erg achteropgeraakt, er was weinig aandacht voor het belang van culturele uitingen. Dat lijkt me echter geen geldige reden voor de huidige voorzitter van de Tweede Kamer (D’66) om de traditie dat Gedichtendag met een gedicht begint af te voeren. Met stille trom lijkt me, zoals eigenlijk alle poëzie een stille trom is. Weer een stukje culturele kwaliteit verdwenen.
Ik heb over haar beweegreden nagedacht. Tijdgebrek? Het voorlezen van een gedicht kost hooguit anderhalve minuut. Angst? Als je bang bent om in het openbaar op te treden moet je geen voorzitter van een gremium worden waar, ondanks de beschaafde cultuur en hoogopgeleide status het behoorlijk hard kan toegaan. Vergeten? Kan niet declameren? Dan laat je het een ander doen. Ik vind het een slechte beurt en de zoveelste uiting van de opvatting dat cultuur iets is wat in de zeer zachte, niet op hard besturen gerichte wereld hoort: eerst ‘das Fressen’ dan, als de economie is geweest (en defensie en sociale zaken en alles) dan pas de ’Moral’, cultuur en misschien daarna de poëzie.
Ik denk dat het haar niet interesseerde; als je zolang in de Kamer zit ken je die traditie. Dus het was haar worst of ze de Kamer even een poëtisch knikje gaf: politiek en poëzie gaan niet samen.
Ik ben jaren politicus geweest. Als hoofdbestuurslid van D’66 heb ik ervaren dat zowel Hans van Mierlo als Joop den Uyl veel gedichten uit het hoof kenden. In momenten dat ze samen even het hoofd wilden leegmaken gingen de citaten over en weer. Hans had bovendien een prachtige stem. Zowel bij hem als bij den Uyl waren er momenten dat het leek alsof hun stembanden direct op hun hart waren aangesloten.
Toen ik, voor een andere partij, in de Gemeenteraad van Nijmegen kwam heb ik veel poëzie in mijn interventies kunnen stoppen. ‘Ik ben er tegen, ik ben Nijmegen, ik ben gewond….’zoals Guillaume van der Graft schreef. Het citaat sloot een discussie af over de herbouw van de Benedenstad.
De twee mooiste voorbeelden die ik mij herinner werden geproduceerd door mijn vriend Daan van de Meeberg van de PvdA in de Gemeenteraad van Arnhem. Tijdens een discussie over vliegbasis Deelen werd zijn speech onderbroken door straaljagers die elk menselijk geluid overstemden. Daan keek omhoog en citeerde spontaan: ’..Laten we protesteren tegen de ketterij van de straaljagers..’, ook van van der Graft. Eigenlijk hoefde hij zijn betoog niet meer af te maken: alles was al gezegd.
Daan hield ook veel toespraken over jeugdbeleid, waarbij hij veel zijn schoonvader, ‘Toon’ van Duinkerken citeerde: hij was met Wies Asselbergs getrouwd. Er is een moment geweest dat hij voor een groep bestuurders moest praten, terwijl ik een Inleiding zou houden voor Limburgse ambtenaren Jeugdzaken in Don Kiesjot in Sittard over ‘creativiteitscentra’. Zijn titel weet ik niet meer, maar ik had mijn inleiding genoemd ‘Een kleine ritselende revolutie’, de titel van een gedicht van Lucebert.
We praatten over het slot van ons betoog en kozen beiden voor het gedicht ‘Topkonferentie’ ook van Lucebert: uit de eerste jaargang van Merlijn, tussen 1962 en 1963, waarmee we onze lezingen zouden besluiten. Nu ik het herlees zie ik hoe actueel het was en is.
de situatie is gezond
de dichter dief van de volksmond
is blut hij werpt het vergiet van een lied
in een bodemloze put
uitgepraat de kruimels knede men
tot volksvoedsel en onder die konditie
zijn wij bereid te sterven voor het jubileum
heffe nu nog even het glas de verdeelde
meerderheid verenigt zich in een positie
gelijkwaardig aan die van de politie
die steeds hondje speelde als ze honden trainde
de slaven van alle smetten
de vrije krantenlezers
en de alles overtreffende gelukkige nul
geeft acht aan het eindpunt in de garderobe
worden even veel apen uitgedeeld als vlees
menselijk beseft men dit en men overtreft zichzelf
met het benul daarvan en verder geen gelul.
Misschien kan mevrouw Bergkamp dit gedicht volgend jaar voorlezen op Gedichtendag in de Tweede Kamer.
(met dank aan het literatuurmuseum.
foto Lucebert Wikipedia
–