LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 260: Bart Moeyaert – Eeuwigheid

16 apr, 2022
door Rogier de Jong

Meander Klassieker 260

Rogier de Jong bespreekt ‘Eeuwigheid’ van de Vlaamse dichter Bart Moeyaert (°1964). Een gedicht over de liefde en over eeuwigheid als leugen – of toch niet? Want het lichaam is een geheugen dat alles verzamelt.


Eeuwigheid


Er zijn plekken
waar ik zonder glimlach
niet meer langs kan.
Ooit is daar een grap
verteld, een kus geroofd,
iets voor het eerst gedacht.
Ter hoogte van mijn oor,
bijvoorbeeld,
heb jij mij op een nacht
beloofd dat eeuwigheid
een leugen is, maar dat het
daarom tussen ons
niet minder lang gaat duren.
Meer woorden waren er
niet nodig – een mond
spreekt van zichzelf al mooi
en huid heeft een geheugen.
Jij blijft mijn hals, mijn navel,
mijn holte van mijn knie
voor altijd bij.
Zonder glimlach kan ik
aan geen plek voorbij.



Bart Moeyaert

Uit: Verzamel de liefde (2003)
Uitgeverij: Querido

De Vlaming Bart Moeyaert heeft ondanks zijn leeftijd (hij is van 1964) al een gedegen reputatie opgebouwd als dichter en schrijver. Hij debuteerde op negentienjarige leeftijd met een jeugdboek, waarna er sinds 1993 jaarlijks een uitgave voor ‘beginnende lezers’ verscheen. Op Wikipedia las ik dat zijn ouders hem ‘Bart’ noemden naar de hoofdpersoon uit het boek Bartje van Anne de Vries. Of hem dat al of niet inspireerde om jeugdschrijver te worden, is mij niet bekend. Ook weet ik niet of de geboren Bruggeling ooit naar het land der hunebedden is afgereisd om inspiratie op te doen. Mocht ik hem persoonlijk ontmoeten, dan zal ik het hem vragen.

Sinds 1999 publiceert Moeyaert ook gedichten, waarvan Verzamel de liefde uit 2003 de eerste proeve is. De dichter schrijft hier zelf over op zijn website dat hij lang gewacht heeft met het uitbrengen van poëzie. Pas na zijn optreden op Poetry International in 2003 kwam het ervan. De bundel is blijkbaar een groot (publieks)succes; mijn eigen editie is een veertiende druk uit 2019. Het is een hardcover-uitgave van 13 x 19 centimeter, iets kleiner dan A5 en uitgevoerd in een tomaatrode kaft met donkerrode glitters. Een mooi valentijnscadeau voor je geliefde en een sieraad in je boekenkast. Ik grijp er in elk geval vaak naar om een van de vele verzen over liefde en vergankelijkheid te lezen. Het zijn gedichten die verontrusten en je tegelijk ook rustig maken. Dat is al een prestatie op zichzelf.

Moeyaerts poëtische talent heeft hem het stadsdichterschap van Antwerpen in 2006 en 2007 gebracht. Dat zegt misschien ook iets over de verstaanbaarheid van zijn werk, althans over zijn bereidheid om ook voor hardhorende oren te dichten.

Mijn keuze voor ‘Eeuwigheid’ uit Verzamel de liefde is niet toevallig. Ik droeg het gedicht voor tijdens het huwelijk van mijn stiefdochter en heb er dus een emotionele band mee. Maar waarom wilde ik nu juist dát vers aan het bruidspaar meegeven? Mijn keuze was niet alleen ingegeven door het feit dat het toen al zeer bekend was, maar ook omdat ik het zo goed vond. In een bijna terloops parlando worden locaties en emoties met elkaar verweven, ondergaat het decor een personificatie zoals Armando dat ooit in een andere (gruwelijke) context ook deed. Krijgen plekken een ziel, worden plaatsen een organisme, komen oorden tot leven. Jonge mensen die zich voornemen een huwelijksleven met elkaar te delen, bouwen zich een huis, en niet alleen materieel. ‘Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr./ Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,’ dicht Rilke in ‘Herbsttag’.

Personificatie is natuurlijk geen nieuw procedé, maar dat hoeft ook niet. Het bezielen van plaatsen en objecten is een vorm van projectie: het vertelt iets over onze relatie met onze omgeving en dus iets over onszelf. Zo verwijzen de personificaties in ‘Eeuwigheid’ naar de zoektocht van de dichter naar zijn plek in de wereld, en dus ook naar zijn plaats in de liefde, en ze tonen daarin verwantschap met het werk van Cees Nooteboom, wiens reizen misschien ook meer innerlijk dan geografisch zijn, zoals Jan van Coillie suggereert (in Literatuur zonder leeftijd, jaargang 28).

Duiken we in het gedicht, dan komt er veel aan het licht. Hoewel ik niet zo’n tekstanalyticus ben, en de technische details graag aan liefhebbers overlaat, wil ik wel iets kwijt over de compositie van het gedicht, het metrum en de vertelkracht.

‘Eeuwigheid’ is een verhalend gedicht met een duidelijk en goed gedoseerd ritme. Het is een gedicht van 22 verzen zonder strofen en rijm, voorzien van hoofdletters, leestekens en zachte enjambementen. Binnen die typografische eenheid zou je wel strofen kunnen onderscheiden die samenhangen met de verdeling in zinnen:

Er zijn plekken
waar ik zonder glimlach
niet meer langs kan.

Ooit is daar een grap
verteld, een kus geroofd,
iets voor het eerst gedacht.

Ter hoogte van mijn oor,
bijvoorbeeld,
heb jij mij op een nacht
beloofd dat eeuwigheid
een leugen is, maar dat het
daarom tussen ons
niet minder lang gaat duren.

Meer woorden waren er
niet nodig – een mond
spreekt van zichzelf al mooi
en huid heeft een geheugen.

Jij blijft mijn hals, mijn navel,
mijn holte van mijn knie
voor altijd bij.

Zonder glimlach kan ik
aan geen plek voorbij.

Dit lijkt een natuurlijker en traditionelere vorm voor het gedicht dan de compacte versie en men kan zich afvragen waarom Moeyaert niet voor deze indeling in losse strofen heeft gekozen. Ook dat is stof voor een interview. Als ik even mag speculeren: het lijkt me geen modernistische vormkeuze. Zo’n soort dichter is Moeyaert niet; hij moet het hebben van zijn vertelkracht en de subtiele verwijzingen die in zijn teksten verscholen liggen. Het zou me dus niet verbazen als het om een esthetische stijlkwestie gaat met een praktische kant. Veel gedichten in de bundel hebben geen onderverdeling in strofen en dat moet een reden hebben: bijvoorbeeld dat de bundel, getuige de titel, een verzameling is en dat je het aantal elementen binnen die verzameling niet te groot moet maken, wil je je lezer niet overvoeren en kwijtspelen.

Tot zover mijn overpeinzingen over de vorm, hoewel ik daar verderop nog op terugkom. Ik wil het nu hebben over het bredere perspectief van de inhoud en hoe ik die opvat.

Waarom heet het gedicht ‘Eeuwigheid’? Gaat het soms over oneindigheid? Ja en nee. Het gedicht gaat over het ontbreken van infiniteit, over de leugen die het woord bevat, want ‘niets blijft duren / niet de vuren / niet de muren van het ouderlijk huis / niet de kinderen in de straat / niet de vrienden ’s avonds laat / niet de vogels in de bomen / niet de dag die nog moet komen’, zoals het mooie rijm zingt dat mijn vrouw en ik ontvingen van een familielid, dat het had gekocht bij een Brugse winkel in kunstzinnige muurdecoraties.

In de taal van Moeyaert:

Ter hoogte van mijn oor,
bijvoorbeeld,
heb jij mij op een nacht
beloofd dat eeuwigheid
een leugen is […]

Of is die leugen op haar beurt onwaar? De herinnering aan een voorbije liefde kan wel degelijk voortduren: het lichaam fungeert als een geheugen dat alles verzamelt. Zin vier brengt dit onder woorden:

Meer woorden waren er
niet nodig – een mond
spreekt van zichzelf al mooi
en huid heeft een geheugen.

Zo is er dus geen eeuwigheid, of toch wel, dankzij de zintuiglijke herinnering die alles verzamelt.

Opmerkelijk aan ‘Eeuwigheid’ is verder hoe Moeyaert het begrip op knappe wijze vormtechnisch integreert in het gedicht. Misschien gaat mijn fantasie met mij aan de haal, of heb ik te veel boeken van Dan Brown gelezen, maar de compositie van het vers roept bij mij het beeld op van het oneindigheidsteken, de liggende acht.

De eerste zin is te lezen als een inleiding, terwijl in zin twee een toelichting wordt gegeven, in zin drie gevolgd door een voorbeeld. De vierde en vijfde zin onthullen het thema, het idee van personificatie, en daar zien we tevens een omkering, het kruispunt binnen de liggende acht:

[…] huid heeft een geheugen.

 Jij blijft mijn hals, mijn navel,
mijn holte van mijn knie
voor altijd bij.

Waarna in zin zes het perspectief terugkantelt naar het uitgangspunt en de cirkel – c.q. het oneindigheidsteken – zich sluit.

‘Eeuwigheid’ van Bart Moeyaert is een mooi, ontroerend én scherpzinnig gedicht dat het liefdesgenre overstijgt door de plek van de dichter in de liefde te onderzoeken en die te lokaliseren in het lichaam met zijn zintuigen waarmee we ons de liefde herinneren en eeuwigheidswaarde verlenen. Inhoud en vorm vallen samen en maken van dit vers ook in technisch opzicht een hoogstandje, waardoor het terecht een evergreen werd.

Rogier de Jong

Meander Klassiekers

In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.

Reageren op deze bespreking?

Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Zelf een bijdrage leveren?

Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers

     Andere berichten