LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Liesbeth Aerts – Gletsjertongen

11 mei, 2022

Dichter en docent, docent en dichter

door Hettie Marzak



Liesbeth Aerts is in 2021 voor twee jaar aangesteld als stadsdichter van Turnhout. Ze debuteerde met haar bundel Woonoperaties. Haar tweede bundel, Gletsjertongen, heeft ze opgedragen aan de leerlingen van het VTI (afkorting van Vakmannen, Techniekers en Ingenieurs, enigszins te vergelijken met het Nederlandse MBO voor wetenschap en techniek) in Zandhoven, België. Aerts geeft daar al 28 jaar les in Nederlands en geschiedenis. De bundel is niet alleen opgedragen aan haar leerlingen, zij vormden ook de inspiratiebron voor de gedichten die erin staan.

De bundel bestaat uit vier afdelingen, die elk een titel dragen die uit het gebied van de geologie komt: ‘Oppervlaktemeting’, ‘Zoetwatervoorraad’, ‘Gletsjertongen’ en ‘Opslag in IJslagen’. In een interview met het Nieuwsblad zegt ze hierover: ‘Een gletsjertong is het uiteinde van een gletsjer. Niet zo mooi, eerder ruw, maar alles komt er wel in de pure vorm naar buiten. Tegelijk vormt het de grootste zoetwatervoorraad en is het een interessante studieplaats voor wetenschappers. Met die metafoor speel ik.’ Gletsjertongen, niet direct het eerste waar je aan denkt bij een groep leerlingen, maar je kunt je er als lezer wel in vinden. Dat geldt minder voor de prachtige foto’s, gemaakt door Roel Segers, want hoe mooi ze ook zijn, ze hebben maar heel weinig met gletsjertongen te maken. Het zijn vier zwart-witfoto’s van een menselijke arm en hand die een metalen boog vasthoudt of half verborgen blijft achter een semi-transparante sculptuur. Ze sluiten elk van de vier afdelingen van de bundel af en een ervan staat op de voorkant afgedrukt. Ze beelden spanningsbogen uit, waarin de kwetsbaarheid van het menselijk lichaam wordt afgezet tegen de hardheid en de strakheid van de gladde objecten buiten het lichaam. Zoals jongeren de buitenwereld ervaren.
De bundel draagt als motto een kort gedicht van een van de dichters des vaderlands van België, Els Moors, en vertolkt wat Aerts haar leerlingen toewenst: het boven zichzelf uit kunnen stijgen, mits de vleugels goed bevestigd zijn. In het voldoen aan deze voorwaarde speelt ook het onderwijs een grote rol.

De bundel begint met een beschrijving van een leeg klaslokaal, waarin het stof van de afgelopen nacht de banken bedekt heeft met ‘oertaal’. In het tweede gedicht komen de leerlingen langzaam binnen om hun plaats in te nemen. Op een technische school zitten nog steeds maar weinig meisjes. Aerts laat in meerdere gedichten zien hoe hun aanwezigheid voor verwarring zorgt, maar ook voor verliefdheid: ‘[…] de meisje aanwezig maar met / zichzelf in gesprek, het jongenslijf een boog van verlangen.’ De meisje? Ongetwijfeld is de -s van de meervoudsvorm per ongeluk weggevallen. De boog van de foto’s komt hier terug in de lichaamshouding van een jongen. Aerts laat ook meerdere malen in haar gedichten tot uiting komen hoe belangrijk de groep is en hoe hoog de groepsdruk op die leeftijd: ‘Na het breken van het vruchtwater / is de groep de nieuwe buidel.’ (Uit: ‘Wildebeest’)

Van de groep wordt vervolgens de focus verlegd naar het individu. Aerts heeft er geen moeite mee om zich in te leven in elk van haar leerlingen, zoals blijkt uit haar gedicht ‘Zeg je (Reeks 1)’:

Zeg je ons huis is afgebrand, mevrouw:
Gaan je armen omhoog, dat zijn de vlammen, je ogen
groot van opnieuw de beelden en gelukkig niemand gewond
en de kat niet gezien, pas de volgende dag
ongedeerd in de tuin, hongerig, maar alles weg, echt alles, ook
het kattenvoer en je slaapkamer met nieuw behang en je boeken
en je vader zo geschrokken dat hij huilde en de verzekering
dat woord was ook gevallen dus nu, slapen bij familie.

Dat je hoopt dat het lang zal duren voor alles weer normaal wordt
en er weer niemand iets tegen je zegt, je op een eiland op de bus zit
onzichtbaar hoewel je jezelf kan zien in het raam en je Eastpak
om je schouders weegt en op zo’n moment zul je
aan de verzengende vlammen denken, hun blauwe hart, hun

alles verterende aanwezigheid.


Opvallend is dat bijna elk gedicht begint met in de eerste regel een bijzin zonder voegwoord, waarbij de persoonsvorm voorop staat. Het gebruik van het bijwoord ‘dan’, dat de hoofdzin zou moeten inluiden, wordt ook weggelaten. Een dergelijke bijzin zonder voegwoord of het bijwoord ‘dan’ wordt meestal tot het informele taalgebruik gerekend, maar misschien is dat niet het geval in het Belgische taalgebied. Deze ‘informele’ bijzinnen worden ook wel ‘cromazinnen’ genoemd, naar de reclamezin ‘Hou je van vlees, braad je in Croma.’

Aerts heeft een goed oog en een goed hart voor haar leerlingen, zowel in groepen als individueel. Ze weet wat er in hen omgaat en kan zich gemakkelijk verplaatsen in het lief en het leed in het leven van jongeren. Ze registreert nuchter, zonder in sentimentaliteit te vervallen, wat er zich afspeelt in de klas en in elk van de afzonderlijke leerlingen.
Aerts spreekt over haar leerlingen alsof ze ze aanspreekt, steeds in de tweede persoon enkelvoud. Het is een mooie vorm die haar in staat stelt haar gedachten over de betreffende leerling uit te drukken zonder die te benaderen, als een bespiegeling, een onder woorden gebrachte observatie. Bovendien weet ze haar gedichten zo zorgvuldig en behoedzaam te schrijven, dat het niet alleen haar gedachten zijn, maar ook die van de jongen zelf. Uit haar gedichten spreekt respect voor haar leerlingen, net als mildheid en vertedering als het over de eerste liefdes gaat, die ze bij leerlingen waarneemt; de afdeling ‘Zoetwatervoorraad’ is opgebouwd uit gedichten die over ontluikende liefdes gaan en over teleurstellingen.

Komt de dag dat je pad het hare kruist.
Zo heb je het opgezet dat het niet anders kan,

dat ze het punt bereikt waar niet te ontkomen valt
aan het magnetisch veld dat jij met zorg hebt aangelegd.

Op het uur nul spring je soepel van je fiets
wordt zij als vijlsel naar je toegezogen, edelmetaal

dat zich in een cirkel om je voeten verzamelt,
jou bedekt van kop tot teen onder bijensteken,

nooit meer helemaal zal loslaten.


In de laatste afdeling worden de schoolvakken beschreven, haar eigen lessen Nederlands en geschiedenis. Een van de gedichten brengt de geschiedenis dichterbij door een parallel te trekken van het verleden naar het heden: de klas maakt een excursie naar de Westhoek, een gebied in België dat zwaar getroffen werd in de Eerste Wereldoorlog.

Vandaag gaan we naar de Westhoek om vast te stellen
hoe jongens ingehaald werden door tijd, hun jeugd

luisterrijk offerden, hoe ze als zijderupsen gebakerd in eer
en geweten in de loopgraven lagen – ontpint een granaat
zwaait de arm hoog, opent de vuist achteloos.

Dat het krioelt van nog andere nog meer jongens
zoveel lichamen languit op de aarde.

Dat wie ik dit laat zien, hierin zin zal zoeken.
Dat ik hier tegenin zal gaan met mijn kapitaal aan mens zijn

stampvoetend wil dat zeggen, met laarzen zwaar van verlangen.
Dat geen moeder hiertoe bestaat, geen vader.


Liesbeth Aerts is een dichter met hart voor haar leerlingen. ‘Dat wie ik dit laat zien, hierin zin zal zoeken’. Had elke leerling maar zo’n lerares.

____

Liesbeth Aerts (2022). Gletsjertongen. Uitgeverij P, 58 blz. € 17,- ISBN 9789493138681

     Andere berichten