‘De nieuwe wetten van het lichaam’
door Ivan Sacharov
–
–
Astrid Haerens begint haar debuutbundel Oerhert zo:
—-(in de verte traag wiegend zeewier, een tempo
—-dat enkel in deze gecompresseerde stilte, enkel in
—- petrolblauw blauwoogblauw eendenblauw gedijt)
–
het zand op de strandrug is koel en nat, het water
raakt net niet je tenen, je slepende benen, zelf voel je geen beweging
in je buik niet in je borst niet in je kruis
–
je haren verstrengelen zich tot vissersknopen, je hapt naar adem
—(in de verte een boot
—een zwaaiende vader moeder broer in kobalt
—zij gooien een touw, roepen en roepen je naam, hey,
—hey, je naam!)
–
het begint wanneer je gaat rennen weg van het water
alles om je heen wordt mistig, de wind grijpt zand werpt het op
–
je slikt korrels en proeft bloed, kijkt hoe je onderarmen
hoe je huid doorschijnend wordt
–
meeuwen cirkelen om je als witte ruiters, trekken traag hun lasso aan
–
je zoekt een doorgang, een uitgang uit de mist, als een houten pop
balanceert je zware hoofd van links naar rechts, blijf je vooruitgaan
–
tot alles vertraagt, je ledematen zich als gevulde zakken
een voor een laten vallen, tot je ook je lichaam verlaat
Eigenlijk begint de bundel niet zo, maar met een citaat van Julio Cortázar: ‘Ik zou geen detail overslaan als ik jou was,’ zei Oliveira. / ‘Och, een algemene indruk is voldoende,’ zei Gregorovius. / ‘Algemene indrukken bestaan niet,’ zei Oliveira.
Vaak is een citaat interessanter dan wat erop volgt. Maar dat terzijde. Grappig (in dit licht) is het commentaar van Anne Vegter dat aan het eind van de bundel wordt aangehaald: ‘Over Oerhert: ‘Haerens woorden branden, stromen, waaien en stampvoeten. Hier heersen elementaire krachten. Hier is alles fysiek. Hier heersen andere regels. Haerens presenteert de nieuwe wetten van het lichaam. Wat een debuut!’’
Dit levert een paradox op: geen detail mag worden overgeslagen. Maar om een commentaar, of (in mijn geval) een simpele recensie te kunnen schrijven moeten wel details worden weggelaten. Het is maar dat de lezer het weet. Ik voel me een beetje Ethan Hunt in ‘Mission Impossible’. Intussen wordt de sfeer van de bundel wel aardig weergegeven door de woorden van Anne Vegter. Waarom voor de tweede keer het wiel uitvinden? Bovendien: ik ben een man. Wat weet ik van de relatie van een vrouw met haar lichaam? Ik kan alleen – heel bescheiden – opmerken hoe deze teksten op míj overkomen. Op zoek, uiteraard, naar ‘de nieuwe wetten van het lichaam’, die ik nog niet helemaal snap.
Mijn algemene indruk (intussen) vormt zich door woorden als ‘blauwoogblauw’ (vind ik leuk), en regels als: ‘je slepende benen’, die suggereren dat de persoon in kwestie haar voeten niet goed van de grond kan krijgen (dit komt terug in de laatste strofe). ‘Je hapt naar adem’, in de derde strofe, heeft iets dramatisch. Staat lucht voor vrijheid? De andere gezinsleden gooien een touw toe. Ja: een naam is ook een touw. Een fraai beeld. ‘Alles om je heen wordt mistig’: terwijl we ouder worden wordt het leven onduidelijker, zoiets. ‘Je slikt korrels en proeft bloed’: dat kunnen natuurlijk zandkorrels zijn, die in het gezicht waaien, maar ook pillen die worden ingenomen. En dan die huid die ‘doorschijnend wordt’: het eind van het lichaam komt in zicht. De meeuwen, ‘de witte ruiters’ trekken hun lasso aan: nemen je mee. Als een soort van engelen? De ‘je’ verlaat uiteindelijk haar lichaam. Wordt met deze ontsnapping aan het lichaam een moment van extase beschreven? Of is dit een beschrijving van het hele leven (waarin het lichaam steeds trager wordt, en uiteindelijk moet vallen). In elk geval lijkt het lichaam een hinderpaal, een ballast. Het lichaam is het onderwerp van deze poëzie; en de relatie mét.
Het lichaam ook als poëzie, als een gedicht. Want we moeten niet vergeten dat het hier om een dichter gaat, en niet slechts om iemand die gefrustreerd is door het apparaat dat haar zintuigelijke indrukken faciliteert. Zo bezien geeft dit gedicht een poging weer om te ontsnappen aan… het gedicht. De transparante huid wordt een transparante tekst!
De relatie met het eigen lichaam speelt zich (uiteraard) ook af in seksuele sferen. In een ander gedicht lezen we: ‘de zanderige honden aan de kant van de weg ruiken aan je kruis / slaan hun harde staarten tegen je dijbeen aan’; en: ‘hoe alles aan je kleeft, het vuil kruipt / in de plooien van je schaamroze huid’. Prachtige taal.
Het ‘oerhert’ – de titel van de bundel – verschijnt voor het eerst in een gedicht waarin de ‘je’ (die voortdurend wordt aangesproken in de bundel; de dichter lijkt zichzelf in de lezer te adresseren) een dwangmatige poging doet ‘vernis’ weg te krabben: ‘je krabt op zoek naar een winnend symbool / een rookwitte taal die je vormen verbergt je vel je geslacht // (in je halfslaap droom je over een oerhert met transparante tong / die je likkend een gladde waarheid schenkt)’. Het gedicht als een vernis dat beschermt, als een rookwitte taal die vormen verbergt! Maar het verlangen naar een gladde (simpele) waarheid blijft, en zo ook het verlangen naar een (seksuele) relatie zonder problemen. De weg naar intimiteit ligt vol obstakels. De weg naar begrip ook. Schrijven (lezen, leven?) is een gevecht: een zoeken naar een ‘winnend symbool’.
Ik betrap mezelf bij het lezen op rare connotaties: rookwitte taal wordt letterlijk gebruikt door het Vaticaan, wanneer het is gelukt om een nieuwe Paus te kiezen. Bij een oerhert moet ik denken aan lang vervlogen tijden, toen de wereld nog puur en simpel (en maagdelijk) was. Het gewei ervan lijkt qua vorm wel een beetje op een baarmoeder plus eileiders.
Het ‘oerhert’ komt voor in meer gedichten. Ook in ‘Kamer II‘, dat een seksuele ervaring beschrijft. Vooral de laatste regel van dat gedicht maakt indruk: ‘nooit zal ik arriveren in mijn komen’. Wat zoiets kan betekenen als: ‘nooit wordt het doel waarvan men droomt in werkelijkheid bereikt’. In een reeks prozagedichten met de veelzeggende titel: ‘brieven aan mijn onbestaand kind’, wordt dit nog geaccentueerd: ‘de stilte van dit gehuurd appartement hangt als een strop om me / heen, ik weet dat het me aankijkt zoals ik weet dat ik je elke dag / weer niet kies’.
Aan het begin van het derde hoofdstuk, getiteld ‘Vleeswoud’, citeert de dichter Chanel Miller: ‘I wanted to take off my body like a jacket and leave it at the hospital with everything else’. Een gedicht eruit:
maar in plaats daarvan
maak je puinhopen
je kan niet ontsnappen
aan het ding-zijn van jouw lichaam
dat dient
om een kamer op te fleuren
of ze te strippen
schimmel kruipt in sneltempo over de muren
in het midden van de kamer
staat een bad vol modder
ben je bang
dat je je uitkleedt erin gaat liggen
–
wiegend met je heupen
zing je dat je een verhaal wilde schrijven
maar het papier dat rond je buik is gebonden
het papier dat rond je borsten is gebonden
is vochtig en bevestigt alleen maar
dat je nog steeds in leven bent
Papier en lichaam vallen samen. Het lichaam zit op het papier als een gedicht! Maar het verhaal komt niet veel verder dan het ding-zijn van het lichaam. Het bevestigt van het leven vooral de schaamte en niet het verlangde, gedroomde. Schaamte speelde ook een rol in het verhaal van Adam en Eva, die het paradijs moesten verlaten. Misschien was het de bedoeling iets te schrijven dat een paradijselijke sfeer kent, iets over het ideale Leven. Maar ook schaamte betekent leven. We kunnen tenslotte ook sterven van schaamte (zoals verteld wordt in de film ‘The Edge’, met Anthony Hopkins).
Het laatste hoofdstuk draagt de toepasselijke naam ‘Exit’. Een exit ook uit alle problemen? In het citaat, dat aan het hoofdstuk voorafgaat, wordt gesproken over ‘de terugkeer naar een land dat mij op een geheimzinnige manier van mezelf verloste’. De gedichten hinten hier en daar op een lesbische relatie:
–
wanneer we niet meer kunnen
gaan we slapen
–
raken je ogen bijna de mijne
onze kassen vormen een ronde holte
–
buiten bewegen traag de laatste aangekoekte vleugels
een vrieswind blaast tussen de spleten van de hut
–
je borsten zakken tegen mijn borsten aan
je handen houden op waar mijn ruggengraat zich kromt
–
je ademt en de bal
vult zich met water
vloeibaar word je
–
enkel nog
oogvocht, adem, zout
De hitte lijkt voorbij. Een vrieswind blaast tussen ‘de spleten van de hut’. Emoties worden (zintuigelijke) gevoelens: adem, zout. Basale ingrediënten voor een gedicht! Het laatste gedicht (6.) trekt dit nog verder door. De bundel eindigt met: ‘de zee is bevroren // uit het ijsoppervlak steekt / het kolossale gewei van het hert’. Hier, terwijl ze bevriest, vindt deze poëzie haar definitieve betekenis. Kunnen we spreken van een acceptatie? Kunnen levens van gelijk geslacht zichzelf in elkaar vinden? Ongeveer zoals een dichter zich vindt in zijn gedicht, als het af is? En ben je daarmee van jezelf verlost? Ik weet het niet. Ik ben en blijf een buitenstaander. Het enige waarin ik me zeker kan vinden is de zoektocht naar wat echt is. Echt lijkt. En daarom is begrijpend lezen moeilijk, en commentaar geven ook: want een commentaar is alleen geen algemene indruk als het is gebaseerd op details die er toe doen.
____
Astrid Haerens (2022). Oerhert. Atlas Contact, 72 blz. € 19,99. ISBN 9789025471545