door Anneruth Wibaut
–
Wat Maakt Een Gedicht Goed?
Goede poëzie sleurt me het gedicht binnen. Dat doet het door de kracht van de woorden, een zin, de titel, of door haar onweerstaanbare klanken. Altijd openbaart het een stukje van het Grote Geheim. Misschien op kalme toon, soms verpakt in meesterlijke techniek, of ook graag rauw en vrij, stamelend. Het is bij voorkeur geschreven in de taal van Jan en Alleman, maar gegoochel met dure woorden die elkaar verdringen om (n)iets te zeggen kan ook haar bekoring hebben. Ook paradox is een essentieel ingrediënt.
Voor hoteldebotel op het papier geknalde emoties of voor de hand liggende natuurwaarnemingen zonder twist loop ik niet warm. Er moet geschrapt worden, lievelingen moeten worden geweerd. Om het met Tsjechov te zeggen: ‘Als ik paardendieven beschrijf, hoef ik er niet aan toe te voegen dat het slecht is om paarden te stelen.’
Ik moet kunnen zien dat de dichter zich alle inspanning heeft getroost om de juiste woorden te vinden en zich binnenstebuiten heeft gekeerd om dat stukje van het onbenoembare te omvatten dat als magma aan alle kanten door de steenkorst van haar taal heen gloeit. Vorm en vent zijn ondergeschikt. Als inhoud en intentie niet urgent zijn, lees ik een lege huls. Misschien schitterend, maar ik raak er niet ontregeld van, laat staan ontroerd, ontstemd of ontdooid. De dichter des Vaderlands, Lieke Marsman, zei het, ergens jongstleden juli, zo:
Er was niemand jarig, er was niemand dood.
Het gedicht zelf was de reden.
(…)
Aan het eind van een gedicht ben je niet langer verloren.
Anneruth Wibaut (Amsterdam 1953) publiceerde bij uitgeverij Zirkoon in 2003 Slor! en in eigen beheer de dichtbundels Schiep hij ook mijn moeder (2015) en Toen mijn vader mij maakte (2022) en de roman Toen mijn vader mij maakte (2022).
foto (c) Alja Spaan, Alkmaar, 2020