door Hans Franse
–
Als grote liefhebbers van beeldende kunst, geïnteresseerd in nieuwe ontwikkelingen, bezoeken wij veel tentoonstellingen in Nederland en daarbuiten. Het feit dat grote tentoonstellingen in prachtige steden worden georganiseerd versterkt deze wens. Ik bezoek al vele jaren de Biënnale in Venetië, een van de mooiste en meest fascinerende steden die ik ken, helaas, heel erg toeristisch. Maar is niet alles wat mooi is, toeristisch geworden? Jacob Geel gebruikte al in 1835 de Drachenfels om literaire theorieën te tonen. Ook de nog fascinerender Documenta in Kassel bezoeken wij regelmatig: Kassel is geen mooie stad, te snel en volgens de toen heersende mode opgebouwd, dus nu gedateerd. De omgeving is sprookjesachtig mooi: hier verzamelden de gebroeders Grimm hun sprookjes; het proces kun je in het museum aan hen gewijd volgen.
Ook dit jaar bezochten wij zowel de Biënnale als de Documenta en zagen daar een fascinerende ontwikkeling: het lijkt alsof het zien van ‘dingen’ (schilderijen, grafiek, sculpturen) vervangen wordt door het beleven van stemmingen en engagement door middel van taal.
Er zijn in de stad twee hoofdplekken: i giardini (het park, waar veel landen een vast paviljoen hebben) en het gigantisch grote Arsenaal waar een thematische tentoonstelling plaatsvindt en enkele landen hun vaste plek hebben. Daarnaast is de stad vol van manifestaties. Het thema dit jaar was ‘metamorfose van het lichaam’.
Overdreven gesteld: in Venetië loop je van geëngageerde video naar audiovisuele presentatie: weer een corrupte, rechtse politieman, denk je dan en loopt door. Alles is taal.
Ik vond in het Arsenaal een vitrine gewijd aan Aletta Jacobs, waar haar boek en de modellen zijn geëxposeerd die ze maakte (of liet maken) van een baarmoeder met een foetus in verschillende ontwikkelingsstadia. Deze sterk vrouw zou nooit hebben kunnen denken, dat de hele kunstlievende wereld zich met haar boek en modellen zou bezighouden. Ze was trouwens daar zusterlijk verenigd met Maria Sybilla Merian, de bloemen- en insectenschilderes aan wie Bertus Aafjes ooit een lang gedicht wijdde, met de lelijkste slotregel uit de na-oorlogse poëzie: ‘..doch daarvan is hier niet de rede’. Ik merkte dus veel taal op, veel luisteren en veel engagement met de dingen om ons heen, wat niet slecht is.
In Kassel was het nog evidenter: heel Kassel was actiecentrum. Zelfs het deftige Fridericianum, de klassicistische tempel met de zuilen en het tympanon, nog ruikend naar kopieën van Griekse en Romeinse beelden en ernstige verheven overpeinzingen, blonk uit door slagzinnen en leuzen. Nog nooit zag ik de ‘Dorische’ zuilen beplakt met leuzen, noch een schreeuw op de gevel: Solidaridad con il pueblo Palestino. Binnenin leus na leus, film na film, waarin karakteristieke volkszangers hun liederen zongen te midden van de kuddes in de woestijn. Ik vond een boek van Anton de Kom, schilderijen van de ‘Ambassade’ van de Australische Aboriginals. Bij het Hallenbad een verzameling van op kartonnen panelen geschilderde protesten in de Bahasa Indonesia.
Alles was taal geworden, wat tot verwarring leidde: bijna was de Documenta gesloten. Politici weigerden te komen: er werd aan de poten van hun westerse suprematie gezaagd. (‘te veel slaven trok ik af van de belasting’, schreef Lucebert.) Kritiek op Israël (vandaar die Spaanse leus) werd tot anti-semitisme verklaard, waarop kunstenaars, luid in taal protesterend hun werk terugtrokken. En terwijl het engagement rondkolkte en een uiterst fascinerende verzameling bood van woord en taal in dienst van de emancipatie, was de omgeving mooier dan ooit.
Toen ik, terug in Nederland, naar het heropende en verbouwde Arnhemse museum ging, werd het mij eigenlijk te veel. In een van de eerste zalen hing een ongelooflijke hoop taal, ter verklaring van de milieuproblematiek. Er was ook een gedicht, dat ononderbroken werd voorgelezen. Het werd slecht en larmoyant voorgelezen, ik herkende veel a’s en andere klinkers en het bleef maar doorgaan, wat mij stoorde. Op dat moment verlangde ik erg naar een verhelderend beeld, wat ik gelukkig vond in de tentoonstelling over de realisten in de jaren dertig en veertig.
foto’s (c) Hans Franse