door Fred Tak
Meander Klassieker 267
Fred Tak bespreekt ‘Over de eerbied I’ van Ida Gerhardt (1905 – 1997), een gedicht met rijm, metrum en plechtige woorden. Een gedicht over zaaien en ontkiemen en eerbied.
Over de eerbied I
–
–
Gij moet het eenzaam laten
het zaad dat ligt te slapen
en dat al kiem gaat maken.
–
Dit eerstelingsbewegen
van leven binnen leven
vermijd het te genaken.
–
Laat het stil zijn in zijn waarde,
zaad in de donkere aarde;
zaad in de donkere aarde.
–
En het zal groen ontwaken.
–
–
–
Ida Gerhardt (1905-1997)
Uit: Het sterreschip (1979)
Uitgeverij: Athenaeum-Polak & Van Gennep
Analyse
Ida Gerhardt geldt samen met Vasalis als onze grootste en bekendste dichteres. Haar gedichten kenmerken zich door een strak schema van rijm en metrum, met vaak plechtige woorden. Het is te merken dat ze klassiek geschoold is, dat wil zeggen, afgestudeerd in de klassieke talen. Ze was ook lerares Latijn en Grieks. In die zin komen haar gedichten vaak ouderwets en ogenschijnlijk gekunsteld over. Toch kun je er, wanneer je je eenmaal over de uiterlijke vorm heen hebt kunnen zetten, diepte en beleving in aantreffen. Maar, haar gedichten lezen vraagt wel enige oefening van de moderne, tegenwoordig veel meer visueel ingestelde lezer.
‘Over de eerbied I’ is een in vele opzichten klassiek gedicht. Als je naar de vorm kijkt: de eerste zes regels zijn jamben met ieder zeven lettergrepen. De eerste drie regels rijmen alleen in de a- klinkers (= assonantie). De zesde regel rijmt perfect op de derde regel (‘genaken’ – ‘maken’). De vierde en vijfde regel rijmen weer op de e-klank met elkaar (‘bewegen’ – ‘leven’).
Regels zeven, acht en negen hebben acht lettergrepen, zijn trocheeën (beginnend met een beklemtoonde lettergreep) en rijmen op ‘aarde’. De laatste, tiende regel, de apotheose van het gedicht, rijmt weer op de derde en zesde regel (‘maken’ – ‘genaken’ – ‘ontwaken’).
Over de inhoud: het woord eerbied op zichzelf is al ouderwets. Het betekent volgens Van Dale: ‘gevoel van bewondering om meerderheid, met name op geestelijk of zedelijk gebied.’ En waar gaat die eerbied hier over? Over het zaad dat ligt te slapen en dat al kiem gaat maken. Met andere woorden, datgene dat op het punt staat geboren te worden. Dit kan van alles zijn, letterlijk de geboorte van een kind, van een eigenschap van een kind, van een kunstproduct, van iets dat men in de wereld wil zetten.
Gij moet het eenzaam laten
het zaad dat ligt te slapen
en dat al kiem gaat maken.
Datgene dat geboren wil worden, moet eenzaam gelaten worden, staat er. Je moet het met rust laten, je er niet mee bemoeien. De volgende strofe gaat daar dieper op in.
Dit eerstelingsbewegen
van leven binnen leven
vermijd het te genaken.
Het wordt nu een leven binnen leven genoemd, een ‘eerstelingsbewegen’. Priller en meer innerlijk kan het niet zijn. Het allereerste begin van iets, een voornemen, een wens, een ideaal dat je nastreeft; ‘vermijd het te genaken’: kom er niet aan, geraak niet eens in de buurt, geef het de volledige ruimte, rust en vrijheid om te bewegen, om er te zijn. Laat het op zichzelf staan. Dwing het niet in een keurslijf, dit allereerste begin, doe er geen beroep op, verwacht niets.
Laat het stil zijn in zijn waarde,
zaad in de donkere aarde;
zaad in de donkere aarde.
De dichteres gaat een stapje verder. Haast dwingend, in woorden, in vorm, roept ze op tot het in zijn waarde laten: ‘zaad in de donkere aarde, zaad in de donkere aarde’. De herhaling maakt de boodschap nog meer eminent. Wat zich in de diepte bevindt, peuter je niet naar boven. Je zou het schade aanrichten, het zou niet kunnen groeien. Het moet zijn eigen weg naar buiten vinden. Dat vraagt geduld, het bedwingen van nieuwsgierigheid wellicht, een wachten op wat zich aan wil dienen. Maar de beloning zal zijn:
En het zal groen ontwaken.
De slotregel zet alles op zijn plaats. Het is de lente die doorbreekt, het gekoesterde kind dat zijn gaven (eindelijk) kan etaleren, het kunstproduct dat na zorgvuldige voorbereiding de wereld in gebracht kan worden. Eerst is er de groei, waarbij er uiterlijk zo weinig mogelijk ingegrepen dient te worden, daarna pas de volwassenwording.
Tussendoor speelt steeds de eerbied, om het leven dat er is, met in zichzelf al de kiem van wat gaat komen. Er is de bewondering die zich uit door elk proces in zijn waarde te laten, daar vertrouwen in te hebben. Het is het gericht-zijn op het innerlijk, van waaruit in de toekomst ergens iets tevoorschijn zal komen. Het is de groei die aan alles ten grondslag ligt, maar die wel tijdens de groei zelf bewaakt moet worden. Zoals je niet aan een zaadje in de grond peutert alvorens de plant tevoorschijn is gekomen. Of, zoals een pedagoog dat eens verwoordde, doelend op het onderwijsproces bij jongeren, je trekt van boven ook niet aan een grassprietje om het sneller te laten groeien.
Laat het kind zichzelf zijn, laat het spelen, dwing het niet tot iets waar het nog niet aan toe is. Treed niet met een idee of kunstproduct naar buiten voordat het helemaal af is. Geef het de tijd om te rijpen. Bewonder de wereld zoals die in zichzelf gekeerd aanwezig is. Wees innerlijk en het uiterlijke zal je toevallen. Eens een keer.
Fred Tak
–
Meander Klassiekers
In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.
Reageren op deze bespreking?
Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
Zelf een bijdrage leveren?
Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
–
Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers