Inge Boulonois (Alkmaar,1945) woont en werkt in Heerhugowaard. Na haar opleiding aan de Arnhemse kunstacademie voltooide ze de studie kunstpsychologie aan de Universiteit van Nijmegen.
Ze schrijft zowel gebonden light verse als vrije verzen. Ze laat zich graag door kunstwerken inspireren, publiceerde in diverse literaire tijdschrijften en werd vele malen gelauwerd in Nederland en Vlaanderen. Ze is redacteur van Het vrije vers en sinds 2005 medewerker van Meander. Ze was stadsdichter van Heerhugowaard en schreef jarenlang wekelijks een snelsonnet voor www.gedichten.nl .
Van haar hand verschenen drie lightversebundels – Lichte en bonte gedichten, Vers gekruid en Puntig lucht (2022) – en ook drie serieuze bundels: Heerhugowaardse gedichten, Idioom van geluk en Voor waar genomen (2021).
–
Onze ogen vangen ingedroogde weiden,
afgekoelde zonnen, hemelstreken
bezet door watervaste wolkenfiles.
–
Bleke engelen zweven even dichtbij
als veraf, een golvend graanveld
verzuipt in okergeel en nevelflarden
–
dempen ochtendstond. Een hek
halveert een net zo oude conifeer.
–
Onbewogen buigt een strandpad
richting vuurspuwende mond
op een horizon. Intussen leggen
–
schaatsers op hun dooie gemak
een permanente winter vast
in een landschap onder nul, stipt
vóór de postzegel van een boerderij.
–
Tegen de lichtgrijze museumwand
zien we, zwart gekleed, een levensgrote
suppoost als schaduw in een grot.
–
Onder straalverliefd mangaanblauw
klim ik het duinpad op.
–
Loom bewaken blanke toppen
de zee, de zon kaatst zich een ongeluk.
–
De langste dag ligt plat
op het volgeboekte bonte strand.
–
Als gesmolten dampt de horizon;
schepen kleven als droptoffees.
–
Een korps van mantelmeeuwen
schatert parabolen in de lucht.
–
Lucullisch ingevette buiken bakken
tot roze en gebronsde moten.
–
Vliegen plakken, tongen snakken
naar ijs. Mijn benen slepen
–
naar de koele, likkebaardende
moederschoot waarin bossen
–
baders zacht en vredig deinen.
Ook ik mag er weer in.
–
Het godinnendier flaneert het liefst
op hoevenhakjes door laaglandse glorie,
met haar voltallig kroost ontvlucht
aan de stalen wereld van de megastal.
–
Om als toen geheel van aarde,
weer en wind te zijn, voor iedereen
als bevlogen moederdier te prijk.
–
Haar tong verslingerd aan het groen
dat zich vanzelf herhaalt zoals het was.
–
Loeien wil ze in puur Hollands licht
met volmaakt gevingerverfde vacht
onder hemelende kuddes schapen.
–
Een eerlijk leven wenst ze met haar
aandoenlijk sprietige snuit, onschuldige
gelatineogen. Zonder meer, zonder
schreeuwend gele oorbellen.
–
Om dan met haar gepluimde staart
te zwaaien als een trage metronoom
op de maat van eeuwigheid.