De lof der filologie
door Hans Franse
–
–
Mijn jongste nicht (inmiddels ook met pensioen) stuurde mij een mail waarin ze vertelde, dat ze meedeed met een project waarin de totale ‘Mei’ van Gorter werd voorgelezen. Ze was heel trots en was ogenblikkelijk enthousiast toen ik suggereerde dat we eigenlijk eens het verhaal van Reynaert de vos integraal zouden moeten voorlezen, iets wat mij geweldig leek. Ik stuurde, om een visje uit te werpen, een mailtje naar Hulst, waar immers het monument van deze wonderlijke vos staat.
(Foto Zeeuwse Ankers)
Er kwam een wat lauwe reactie. Pas later las ik dat in Sint Niklaas (de Reynaert ontstond in het land van Waas tussen Gent, Sint Niklaas en Hulst) een massaspel is opgevoerd waarin alle wrede avonturen ten tonele kwamen. Toch blijft het idee van die integrale tekstlezing overeind: de tekst van de Reynaert is immers een verhaal dat nog steeds boeit en uitermate dramatisch is. Er zit veel directe reden in, er zijn allerlei types: de zijn eer verliezende koning Nobel, een leeuw, de zalvende Belijn, de ram, de geestelijke (Jacob van Maerlant?), de ‘schandknaap’ Cuwaert de haas, de op honing beluste beer Bruun, de wolf Isengrim en dat alles in een psychologische context in een literaire taal. Bovenal is er Reynaert, vos, held, schurk, narcist, misdadiger, oplichter, mooiprater. En misschien wel psychopaat. Hoewel de stof internationaal bekend is (Disney maakte van zijn Robin Hood een vos) is eigenlijk alleen ‘onze’ Reynaert een meesterwerk. Het is DE Reynaert; na La Divina Commedia het beste wat de middeleeuwen aan Europa hebben geschonken. Rond 1250 geschreven, meer dan 750 jaar geleden, inspireerde het een Vlaamse rapper (Charlie May) tot een 25 minuten durende rap, die lerares Nederlands Joke Brasser van een scholengemeenschap in Ede gebruikt in de brugklas om de kinderen te inspireren, ze luisteren en genieten van het verhaal, waarna ze zelfstandig aan het werk gaan, vol enthousiasme om dierenverhalen te gaan zoeken. Kortom: ‘(…) Het grote wonder van ‘Van den Vos Reynaerde’ is dat dit verhaal zo ontzaglijk veel heeft weten los te maken en dat nog altijd doet (…)’.
‘
Het zijn de eerste reacties, toen ik aan de recensie begon van het boek dat Frits van Oostrom schreef, nu hij met emeritaat gaat. Het boek De Reynaert, met het vignet van Gustaaf van de Woestijne (broer van Karel) op de kaft, telt meer dan 600 bladzijden, waarvan bijna 100 gewijd zijn aan aantekeningen, bewijsplekken en een literatuurlijst. Als alles wat Van Oostrom wil vertellen en vertelt, en dat is veel, en boeiend opgeschreven gedaan is, volgt er een nieuwe tekstuitgave van dat ene meesterlijke Nederlandse verhaal, waarvan een Engels filoloog zei, dat het alleen om dat verhaal te lezen de moeite waard was Middelnederlands te leren. Eigenlijk gaat het boek over de liefde voor de medioneerlandistiek, voor goed onderzoek, voor de filologie, over het leven met een meesterwerk, maar het is ook zijn persoonlijk verhaal wat dit boek zo buitengewoon maakt. Van Oostrom vertelt over zijn carrière, zijn leermeesters, zijn zelfstandige werk en door dat hele leven wandelde de vos. Tussen de filologische beschouwingen staan biografieën van personen die voor hem belangrijk zijn geweest. Hij leefde met dat meesterwerk van zijn jeugd af aan, waarin hij het boek in de serie Oud goud las waarin P. de Zeeuw het verhaal navertelt (behoudens het verhaal van Tybeert die de zijn celibaat schendende pastoor in zijn klokkenspel bijt, waardoor de pastoor en de vrouw die zijn bed deelt in huilen uitbarstten, hij van de pijn, zij van het verdriet om het verlies van haar prettig speeltje, Reynaert moest zo lachen dat hij zijn flatulentie niet kon inhouden en een daverende ’(…) scheet (…)’ liet. Wat hij zei, lezen mijn lezers zelf maar.) Dat verhaal was niet geschikt voor de tere kinderziel. Ook in de vierde klas van het Stedelijk Gymnasium in Leiden, waar mijnheer de Zoete, de leraar Nederlands de tekst voorlas, terwijl de leerlingen een tekstboek hadden, was dat fragment weggelaten. Het pleit voor de zeer erudiete en meesterlijke docent de Zoete dat de tekst er wel was, op stencil. Het boek gaat ook over inspirerende mensen als Anton van Wildenrode in Sint Niklaas, ook een bevlogen leraar en fanatiek Reynaerdist.
We volgen Van Oostrom naar de universiteit van Utrecht waar hij (in het voetspoor van zijn vader, die ook Neerlandicus was) aan het de Vooijsinstituut gaat studeren en vol lof en eerbied is voor zijn leermeesters, de medievist prof. W. Gerritsen, die streefde naar een ‘lage drempel maar hoge standaard, zonder flodderwerk’, volgens Van Oostrom een ‘ideale combinatie voor het onderwijs’, en de Multatulispecialist Prof. A. Söteman die literatuur definieerde als: ’literatuur is een wereld in woorden waarin op unieke wijze iets essentieels wordt uitgedrukt’. Er wordt een tentoonstelling over de Reynaert gemaakt op zolder, waar Vlamingen naar toe komen. Hij ontdekt dat Nederlanders vaak de kennis, maar de Vlamingen de liefde leveren voor hun vos.
Eén opmerking vind ik buitengewoon interessant. Bij een tentamen behaalt Van Oostrom een 10 voor moderne letterkunde, en een 6 voor voor medievistiek. Toch kiest hij die specialisatie. Hij verklaart die keuze uit zijn bètaopleiding: hij is geïnteresseerd in heldere probleemoplossing, het ambachtelijk ontcijferen van handschriften en zijn bevindingen op fiches neerzetten; dat type onderzoek fascineert hem. Hij promoveert in 1981 op Lanseloot vander Hagedochte. In 1982 wordt hij hoogleraar in Leiden, wat hij tot 2002 blijft. Daarna keert hij terug naar waar alles begon en wordt hij hoogleraar in Utrecht. Uitvoerig komen de handschriften aan de orde, het Comburgse handschrift en het handschrift Dijck: wij zien ze, het boek is overvloedig geïllustreerd. We dwalen door het land van Waas, waar alles de geest van Reynaert ademt.
De proloog roept al veel vragen op. Wie is Madoc? Wie is Aernout? Wie is de geheimzinnige opdrachtgeefster? We zien hoe internationaal de Reynaert is: de basis is Le roman de Renard, een Frans werk, dat veel kracht heeft ingeboet in tegenstelling tot de Nederlandse vos, die zeer actueel is. Er is een Suske en Wiske uitgave, er is een moderne versie, Rotvos, een anti-pestboek, waarbij de achternamen van de kinderen verwijzen naar de namen van de dieren uit het middelnederlandse epos, maar het zijn kinderen. De laatste moderne versie werd in De Wereld Draait Door tot boek van de maand gekozen: De schelmenstreken van Reynaert de Vos door Koos Meinderts. Twee opmerkelijke feiten hierbij: in deze uitgave wordt de beet van Tybeert ook niet genoemd ( wat overigens al bij een uitgave in 1654 gebeurde) en noch de boekhandelaren, noch Matthijs van Nieuwkerk (drs.Nederlandse taal en letterkunde) bleken de middeleeuwse tekst van Reynaert gelezen te hebben.
Elke belangrijke figuur wordt behandeld, onberispelijk, onderzoeken worden vermeld, problemen genoemd. Na de tocht van Grimbeert de das begint het tweede deel. Dat deel komt volledig voor rekening van Willem, die vooral van het proces en het pleidooi van Reynaert iets heel moois maakt. Reynaert is ter dood veroordeeld. Als Bruun, Tybeert en Isengrim de galg klaar maken, krijgt de sluwe Reynaert de kans zijn meesterpleidooi te houden, waarmee hij de koning en vooral de koningin even begerig maakt als de twee gulzige boodschappers. Was Bruun te gevoelig voor honing en Tybeert voor muizen, Nobel de koning en zijn vrouw trappen volledig in het verhaal van de schat die de vader van Reynaert verborg en beschuldigt twee van de galgbouwers van een samenzwering. Hij krijgt gratie, laat schoenen en een tas snijden uit de huiden van Bruun en de wolf en vernedert daarna de koning: Reynaert toont zich een psychoog, die de zwakheid der tegenstanders inziet en ze daarmee bespeelt. Praktisch bemiddellaar, luipaard Firapeel, vindt een compromis. Van Oostrom beschrijft dit met aanstekelijk plezier. ‘De meeste mensen deugen tot ze eigen belang ruiken’ schrijft hij op pag. 320. Het leidt hem wel tot de vraag of er een maatschappelijke inkadering van het werk is te geven: Reynaert lijkt te staan voor het individu dat moet vertrouwen op eigen creativiteit tegenover de heersende macht, hij lijkt te staan voor de burgerij. Maar motivering en voorzichtige conclusies getuigen weer van het niveau van de zorgvuldige wetenschapper Van Oostrom. Hij wijdt aandacht aan de strijd tussen Avesnes en Dampierre en haalt hier de tegenstelling tussen Jacob van Maerlant en ‘Willem’ naar voren, zij kiezen voor verschillende partijen, het is de onderwijzer tegenover de kunstenaar. Is de schoolmeester geanimaliseerd in Belijn de ram?
Ook de literaire waarde komt aan de orde: Willem moet ‘(…) ,behalve mogelijke maatschappelijke, een artistieke drijfveer hebben gehad (…) met navenant talent en toewijding (…) streefde hij duidelijk schoonheid en literair vakmanschap na’. Naarmate het boek naar het einde loopt wordt het een testament en een credo.’(…) De ambitie van dit boek: de weg naar de tekst te bestraten’. Van Oostrom spreekt ook de hoop uit dat de liefde voor en studie van de tekst inclusiever zal worden: tot nu toe is deze wit en mannelijk geweest, afgezien van een drietal dames. Hij wil wat ‘Anansi invalshoeken’ en roept de dames op in het spoor van Carry van Bruggen verder te gaan. Verder zegt hij: ’(…) speel de tekst, het is geen echt boek, het is een verhaal dat verteld en uitgebeeld moet worden’. Dit boek gaat over ‘de liefde voor de literatuur, het belijdt de lof der filologie’.
Ik heb de nieuwe tekstuitgave van het middeleeuwse epos niet bekeken, ik voel me niet competent daarover te oordelen, bovendien had ik een elektronisch bestand, wat ik vervelend vind lezen. Een tekst bestudeer ik aan een bureau met een notitieblok. Ik heb er dan nog liefst andere teksten bij. Dan met een ‘boeksken in een hoeksken’ en genieten. Ik realiseer me dat er eindeloos veel meer over dit boek te vertellen zou zijn, ik heb het met rode oortjes gelezen. Ik gun mijn lezers deze grootse en onberispelijke middeleeuwse excursie en nog veel rodere oortjes.
Ik wil eindigen met een paar persoonlijke woorden.
Als literatuurliefhebber wil ik Frits van Oostrom bedanken: ik heb zes boeken van hem en fotokopieën van artikelen. Het lezen ervan inspireerde. Hij populariseerde de middeleeuwen en won met zijn boek over Maerlants wereld zelfs de AKO-literatuurprijs. Ik kan me haast niet voorstellen dat hij al met emeritaat gaat; in mijn gedachten is hij de dynamische jonge geleerde, die ik rond 1990 ooit ontmoette bij een lezing over ‘Het woord van eer’, dat mij als Hagenaar trots maakte. Maar ik hoop dat hij niet ophoudt met schrijven: Van Oostrom kan schrijven.
Zijn illustere voorgangers Geyl en Presser schreven detectives respectievelijk Moord aan de plas en Moord in Meppel, een vrije fantasie, niet buitengewoon. Maar zowel Ellis Peters (zij creëerde Brother Cadfael) als Candace Rob schreven detectives over de middeleeuwen, gebaseerd op kennis. ‘Owen Archer’ van Candace Rob is een soort privé spion voor het Engelse hof. Dat komt meer Van Oostroms kant uit. Op pag. 292, in zijn beschrijving van de intriges rondom de Dampierres en de Avesnes zegt hij: ‘er zijn historische romans over minder geschreven’.
Zijn grote collega aan de Universiteit van Utrecht Professor dr. Hélène Nolthenius, was wetenschapster (musicoloog) en schrijfster, woonde in Toscane en documenteerde alles wat ze zag (ongetwijfeld op fiches) en studeerde in de archieven. Ze paste deze wetenschappelijk verantwoorde gegevens toe op de oorlogen in Italië en de ballingschap van de Paus in Avignon. Ze creëerde een monnik/detective ‘Lapo Mosca’ , die ze laat optreden in drie boeken, waarvan er twee gebundeld zijn tot Moord in Toscane. Ze zijn briljant. Frits van Oostrom, minstens even briljant, kan vast wat Hélène Nolthenius kon. Dus wat let u, professor?
____
Frits Oostrom (2023). De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk. Uitgeverij Prometheus, 592 blz. € 35,00. ISBN 9789044642674