Poëzie in tijden van corona
door Onno-Sven Tromp
–
–
In haar nieuwste bundel Het langzaam voorovervallen heeft Alja Spaan vierenvijftig indrukken verzameld van een periode van twee jaar waarin zij wekelijks voorlas in een zorginstelling voor ouderen. De bundel leest als een soort feuilleton, waarin een aantal van de bewoners, zoals mevrouw de B., de heer P. en mevrouw Z., regelmatig terugkeert.
Alja Spaan (zie interview) is bestuurslid en coördinator bij Meander, maar ik ken haar vooral als organisator van de maandelijkse dichtmiddagen onder de naam Reuring, in Alkmaar. En natuurlijk uit 2015, toen ik als tophonderddichter van de Turing Gedichtenwedstrijd in de Stadsschouwburg in Amsterdam zat en Alja als winnaar van de tweede prijs het podium mocht beklimmen om haar gedicht ‘Plezierig’ voor te dragen. Dagelijks publiceert ze een gedicht op haar site aljaspaan.nl.
De periode waarin Spaan aan de ouderen verhalen voorlas, liep van januari 2019 tot januari 2021. In haar jongste bundel beschrijft ze het dagelijkse leven in de instelling in de vorm van korte verhaaltjes, impressies. Wel zijn ze nagenoeg allemaal in hetzelfde strakke stramien gegoten, van zeven keer twee regels, waarbij de even regels korter zijn dan de oneven regels. Het lijken bijna sonnetten, maar binnen deze rigide indeling hanteert de dichter verder geen metrum of rijm. De zinnen lopen soepel en natuurlijk door de gedichten heen.
Je kunt je afvragen of Het langzaam voorovervallen een dichtbundel is. De proza-achtige taal en de anekdotische opzet van de gedichten wijzen eerder op een bundel samenhangende korte verhalen. Op een van de flappen van het boek worden ze dan ook geen ‘gedichten’ genoemd maar ‘poëtische cursiefjes’. Die laatste betiteling lijkt inderdaad beter. De bundel met alledaagse belevenissen in de zorginstelling waarin telkens dezelfde personages opduiken, leest als een samenhangend verhaal. Je hebt de neiging om ze allemaal achter elkaar door te lezen, en de hele bundel dus in één keer uit te lezen.
Wat jammer is, is dat er weinig ontwikkeling in de gedichten zit. Er zijn weinig heftige gebeurtenissen, er is eerder sprake van een soort sleur. Misschien is het Spaans bedoeling om in haar reeks gedichten de lezer een indruk te geven van de verveling die de bewoners in haar greep houdt. Dat is dan goed gelukt. De bewoners hebben hun lolletjes, grapjes en koffietjes, maar verder is er weinig opbeurends te lezen. Onder al die kleine, vaak grappige gebeurtenisjes sluimert voortdurend de verdoving van mensen in hun laatste levensfase, waarin weinig meer écht belangrijk lijkt te zijn. Iets als bezoek van familie krijgt de allure van een wereldreis.
In slechts een paar gedichten komen géén met naam genoemde bewoners van de zorginstelling voor. Vreemd genoeg vind ik die gedichten de beste. Ze springen er voor mij uit, omdat ze, door juist niet te focussen op specifieke bewoners, het particuliere lijken te overstijgen en daarmee winnen aan universele waarde. In die paar ‘gedichten zonder bewoners’ kun je als lezer even loskomen van de benauwende, bijna verstikkende atmosfeer van de instelling. Een verademende sensatie. Zoals bijvoorbeeld in het gedicht ‘met wiebelpoten’ op pagina 22.
–
Misschien gaat het met liefde zoals met geld en vrijheid, kracht
en onafhankelijkheid, beweging en bezit,
–
ruimte en horizon, dat je steeds meer verliest, beetje bij beetje.
Er lekt iets. Je vergat een dop aan te draaien,
–
een deur op slot te doen, je liet een monster binnen en je hebt
nooit naar een waarschuwing geluisterd.
–
Je hebt ook nooit gedacht dat het nodig was en dat het zover zou
komen en vaak ook lijkt het terecht dat alleen
–
dit overblijft: staren in een ruimte waarvan je de meters probeert
uit te leggen, ramen openzetten en vliegen
–
vangen, koekjes breken en kruimels in een zakje doen voordat
de buurvrouw ze steelt, je wang lenen aan
–
een jong handje dat je haar omhoog duwt en de spelden schuift,
haar horen zeggen dat er een nieuwe dag is.
Op het moment van schrijven van deze bespreking is Spaans nieuwste bundel genomineerd voor de prijs voor de beste titel van een poëziebundel. Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt door de stichting Granate van dichter en filmmaker Nafiss Nia. De titel is afkomstig uit het gedicht ‘afgesloten geheel’ op pagina 32, dat over een bijna-doodervaring van een van de bewoners lijkt te gaan. Daarin lezen we: ‘dat hij zich niets kon / herinneren van het langzaam voorovervallen en wegraken maar / dat zijn buurman had gezegd dat het met / een bons ging en een gekraak.’ Over zijn korte verblijf in het hiernamaals kan die bewoner melden wat hij daar aantrof: ‘de prachtigste bloemen, bloemen zoals je die / niet hier op aarde ziet.’
De periode waarin de dichter aan de ouderen voorlas, omspant ook het eerste jaar van de coronacrisis. Dat maakt het onvermijdelijk dat het virus in sommige gedichten opduikt, al is het met mate. Het virus doet zijn intrede op pagina 35: ‘er heerst een virus, iedereen kucht en niemand / wil weten hoe groot de rol van de ander was,’. Later verschijnt het virus bijvoorbeeld in de vorm van een ietwat mysterieus gebakje dat in twee gedichten voorkomt. In het gedicht ‘gedachten in zachte vorm’ op pagina 44 is te lezen: ‘wie had gedacht dat de kok zoveel fantasie had om een virusgebakje / te maken. De foto stond in het huisblad, hij / lachend daarboven.’ Deze uitvinding blijkt echter niet altijd een succes te zijn, want in het gedicht ‘alles behalve’ op pagina 57 staat: ‘De kok heeft / een nieuw virusgebakje bedacht maar het / gifgroene glazuurlaagje doet het niet goed.’
Het prangendst laat het coronavirus zich gelden in het gedicht ‘geen rijmwoord voor’. Het gedicht staat op pagina 40. Spaan moet een van de mooiste momenten uit haar leven hebben beleefd, toen poëzieliefhebber Joost Prinsen op oudejaarsavond 2020 in de eerste aflevering van het tv-programma Matthijs gaat door (opvolger van De Wereld Draait Door van de toen nog niet gecancelde Matthijs van Nieuwkerk) het gedicht uit het hoofd voordroeg. Wie Prinsen wil zien en horen, kan hier terecht (na ongeveer twintig minuten).
Een onbelangrijk maar toch leuk terzijde: mijn jeugdheld Joost Prinsen woont bij me in de buurt en ik weet dat hij ook een groot Nescioliefhebber is. Zo nu dan verblijd ik hem door een nieuw Nesciogedicht in zijn brievenbus te doen, waarna hij bij me aanbelt om me als dank een van zijn boeken te overhandigen.
Oké, tot slot nog het mooie, treffende einde van het gedicht ‘als werelddeel’ op pagina 30 van Het langzaam voorovervallen. Wel weer een gedicht zonder een bij naam genoemde bewoner, voor de nodige lucht. Zij is dik in de negentig en heeft ze niet meer allemaal op een rijtje. Spaan schrijft: ‘Alleen haar kind ziet ze nooit meer / dus misschien kan ik helpen zoeken. Hij is halverwege de twintig, / denkt ze, en niet helemaal in orde.’
____
Alja Spaan (2023). Het langzaam voorovervallen. Uitgeverij P, 64 blz. € 18,00. ISBN 9789464757095