LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Winnaar Rob de Vos-prijs 2023

13 okt, 2023

De winnaar van de Rob de Vos-prijs 2023 is Steven Van Der Heyden


Het verplichte thema dit jaar was: Restwaarde. Het gedicht Woonzorgcentrum van Steven Van Der Heyden kreeg, van de in totaal 192 inzendingen, de hoogste score van de jury. De tweede prijs gaat naar Annika Cannaerts met haar gedicht: Laatste groet aan mijn lichaam. Johan Clarysse wint met zijn gedicht Het afscheid voorbij de derde prijs. Leuk feit om te vermelden: alle winnaars komen uit België. In het najaar verschijnt een bundel met daarin alle tien genomineerde gedichten.

De juryleden

    • Peter Vermaat (recensent)
    • Hettie Marzak (recensent)
    • Herbert Mouwen (schrijver, recensent, dichter)
    • Hans Franse (schrijver, dichter, recensent)
    • Jeanine Hoedemakers (dichter, recensent)
  • Onno-Sven Tromp (dichter, schrijver, recensent)
De eerste prijs


(Foto Johan Carlysse)

Steven Van Der Heyden (Gent, 1974) probeert met zijn gedichten de horizon te verlengen en de bodem uit de dagen te halen. Gedichten van hem verschenen in diverse tijdschriften waaronder Het Gezeefde Gedicht, De Revisor, Meander, De schaal van Digther en Ballustrada. In 2020 debuteerde hij bij Uitgeverij P met de duo-bundel Tot ze koud is. Dit jaar verscheen zijn eerste solo bundel Filigraan bij dezelfde uitgever. Omdat zijn debuut door ons goed werd ontvangen, werd hij onlangs geïnterviewd door Alja Spaan. Dit interview is hier te lezen. Geen wonder dat zijn gedicht kwam bovendrijven bij de jury.

Woonzorgcentrum

Ze leeft in een wereld van glas, is het breken constant nabij
in scheve hoeken kruist ze verkeerde bewegingen
vertrouwt de grond van alles het meest

Ze bestaat in aanrakingen die ze bewaart
onder vingertoppen, eeltplekken overgroeien
haar verleden, leggen laag na laag over verweerde jaren

Ze leeft van woorden die weinig ruimte innemen: ja, nee, misschien
van de eenvoud van een bed waarin slaap niet venijnig komt,
het herkauwen van verveling tussen kleurloze gordijnen

De vitrine van haar geheugen etaleert meerkeuzevragen
in haar hoofd, een bibliotheek vol ongrijpbare kansen

Vanop een bank met een onveranderlijk uitzicht
probeert haar blik radeloos wolken te verbinden

Getroost door het ritme van een pompend hart
zit ze haar blessuretijd uit

Dit lichaam is haar laatste adres

Jurycommentaar Hettie Marzak

In dit ontroerende gedicht klopt alles: de observaties, de beelden, de klanken. Zo zijn er de e-klanken in de eerste strofe die met regelmaat terugkeren en de a-klanken in de tweede strofe die dit gedicht melodieus maken. Bij hardop lezen komt dat nog het beste tot zijn recht.

Maar ook het beeld van de ‘wereld van glas’, dat gekoppeld wordt aan ‘het breken’ even verderop in het gedicht, dat vervolgens terugkomt in het glas van de ‘vitrine van haar geheugen’, is goed gekozen voor de breekbaarheid van de oude vrouw.

De dichter tekent een trefzeker beeld van een oude vrouw die lijdt aan dementie en die haar laatste dagen uitzit in een verzorgingstehuis. Hij doet dit zonder sentimentaliteit, maar met mededogen, door slechts te benoemen wat hij ziet en daar zijn gedachten over te laten gaan. Hij roept hier een voorstelling mee op die juist door de eenvoud zo aangrijpend is.

Opvallend is ook dat de lengte van de versregels afneemt naarmate het gedicht zijn einde nadert: zoals ook in het leven van de vrouw de dagen steeds minder in aantal worden. Alles wordt minder: haar geheugen, de woorden die tot haar beschikking staan, de afwisseling van de dagen. Alleen de meest basale dingen blijven over: een pompend hart, een lichaam.

De dichter heeft het verval van een mensenleven zó onder woorden gebracht dat iedereen zich een voorstelling kan maken van het leven in een woonzorgcentrum. Daarmee is het gedicht zowel actueel als tijdloos geworden en zal het steeds opnieuw weer mensen weten te raken, omdat het over ons allemaal gaat.

_________________________________

De tweede prijs


(Foto Karina Brys)

Annika Cannaerts (1964) is Germanist en leerkracht Nederlands. Ze schrijft korte verhalen, interviews en poëzie en klimt weleens op een podium. Ze omschrijft zichzelf als een laatbloeier, maar dan een hevige. Ze publiceerde in diverse literaire tijdschriften (o.a. De Poëziekrant en Verzin) en won meerdere schrijfwedstrijden. Thema’s die haar steeds opnieuw vinden, zijn het lichaam en de stedeling. Voor haar fotogedichten werkt ze samen met de straatfotograaf Karina Brys.

Laatste groet aan mijn lichaam

Zoals je met het kind op de arm door de kamer stapte, samen
de dingen aanwees: dag kast en dag stoel en dag tafel en
naar boven keek: kijk, de lamp, en hier, de schakelaar, licht
aan, licht uit, oh

dus dat daar op het bed is het lichaam zonder
vonk, strak en koud als tafel en stoel
mes en vork

wat achterblijft: de tekening van je voeten in de oude schoenen
het schrift met verse gedichten op de boekenplank, nog warm
ik ken jou uit mijn hoofd, jij vreemdeling
hier heb je je punt

op de schouw glanzen foto’s
onecht, ik groet je liever zoals je aankwam
bij je eigen deur, zoals je in je eigen
spiegel keek, mijn oude kind

dag lichaam, dag bed, dag raam, dag licht

Jurycommentaar Hans Franse

Ondanks alle criteria die toegepast kunnen worden, blijft het essentieel dat het gedicht je als lezer pakt, overdondert. Dat was het geval toen ik dit fraaie gedicht las, dat vertelt over ouderdom. Misschien omdat ik als oudere in dezelfde situatie ben. Ik vond het huiveringwekkend mooi.

De taal is warm, herfstig, een beetje als de vierde symfonie van Johannes Brahms. De à-en -aa-klanken in de eerste strofe kleuren de sfeer en vertragen het ritme. Met een kind verken je de wereld en leert het begrippen, licht aan en uit: een lamp. De opsomming der dingen verbonden door  het meestal storende ‘en-en’ is hier mooi en geeft een rust. En dan de kreet van verbazing: ’Oh (…) dus dat daar op bed is het lichaam zonder vonk’. De schrijver doelt naar mijn mening niet op een dood, maar op een oud lichaam, een lichaam waarin de vonk ontbreekt, een lichaam dat moe is. Het bezielt ook de dingen niet meer: ‘strak en koud als een stoel en een tafel, een mes en een vork’. Niet voor niets essentiële dingen in een leven.

Wat blijft er anders over dan de tekening van de voeten in oude schoenen: wat een prachtig beeld overigens. Maar wat er geschreven is, is nog warm, is nog levend: het cahier met verse gedichten, nog warm als het leven zelf. Het lichaam is er nog, al is het een vreemde geworden: en de ’ik’ kent het van buiten. Dat beeld is strijdig met de foto’s. Foto’s van vroeger, glanzend toen alles warm en energiek was en je met je kinderen door de kamer hotste en de wereld ontdekte en vorm gaf. Maar de foto’s zijn van toen, de oude mens is het oude kind van nu en is zoals hij/zij is en wordt liever zo begroet.

De ‘ik’ komt aan bij de eigen deur, doorgang naar waar? En kijkt in de spiegel en ziet dus zichzelf. Het kind ontdekt de wereld en groet, zoals Marc ‘s ochtends de dingen begroet, ‘dag visserke-vis’, de ‘ik’ groet de dingen van de avond, al blijft het licht en neemt afscheid van zijn/haar lichaam. ‘Dag lichaam’. In dit prachtige gedicht horen we de melancholie van het verval en genieten van de schoonheid ervan.

___________________________________

De derde prijs

(Foto Alex Vanhee)

Johan Clarysse (Kortrijk 1957) is beeldend kunstenaar en schrijft gedichten. Hij woont en werkt in Brugge, stelde tentoon in galeries en musea in binnen- en buitenland. Gedichten van hem verschenen in Het Gezeefde Gedicht, De Schaal van Dighter en Roer. Sinds 2020 maakt hij deel uit van het Poëzieatelier Brugge. Een aantal van zijn gedichten werden genomineerd, opgenomen in bloemlezingen en/of kregen eervolle vermeldingen.

Het afscheid voorbij

Wij zitten op een bank, de mist hangt laag
en grijpt ons bij de nek. Een bosduif zoekt
de zon die zich verschuilt.

Haar ogen leggen mij voortdurend
in de luren, leren mij dat kijken
een vorm van aanraken is.

Zij gelooft dat toeval orde is die wij
niet zien en de dag een nacht
die onbegrepen blijft.

Herinneringen aan herinneringen
graven wij op als nieuwe vondsten.
Menig leven hebben ze geleid.

Later wanneer de dag zich terugtrekt
hangen er nog resten hemel in haar grijze haar
samen vallen we uit de tijd en uit de taal.

Jurycommentaar Peter Vermaat

Een goed gedicht herken je vrijwel altijd in eerste, maar uiterlijk in tweede instantie. Meestal kost het wat meer tijd en inspanning om te kunnen formuleren waarom een gedicht goed is en uiteraard lopen de meningen over de gronden voor die beoordeling behoorlijk uiteen.

Vaak vormen die gronden voor mij een combinatie van herkenning en verwondering. In dit gedicht levert het ‘verhaal’ beide op: in eerste lezing zitten twee oude mensen op een bank in (of aan de rand van) een bos in de mist met de blik op oneindig en de aandacht bij voorheen. In tweede of derde lezing komt daar een vorm van dreiging bij: ‘de mist hangt laag / en grijpt ons bij de nek’ en de ‘zij’ kijkt de ‘ik’ doordringend aan, als een vorm van aanraken. Er wordt niet gesproken. Deze ‘zij’ is dood of de ‘ik’ stelt zich dat voor ogen. Ook valt op dat in de eerste vier strofen alle zinnen worden afgesloten met een punt, terwijl in de laatste strofe op de plek waar je die verwacht, namelijk na ‘grijze haar’ die punt juist ostentatief ontbreekt. Dit plaatst het ‘samen vallen we uit de tijd en uit de taal’, wat trouwens een prachtige slotregel is, in een nog meer onbestemd verband.

Ook in de gebruikte taal ervaar ik beide genoemde elementen: de klankherhaling van i, ui, ij en aa zorgt voor een muzikale gewaarwording tijdens het lezen, alsof een ijle melodie door de beelden heen zucht. De taalgewaarwording draagt er aan bij dat ook na de laatste punt het raadsel niet opgelost wordt, daarmee de lezer met zachte hand uitnodigend tot herlezen. Dat maakt het gedicht goed.

     Andere berichten

Jonas Bruyneel – Mulhacén

Hallo? Federico? door Marc Bruynseraede - - Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de...