LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 275 : Hans Lodeizen – Langzaam

18 nov, 2023
door Hettie Marzak

Meander Klassieker 275

Hettie Marzak bespreekt het postuum verschenen gedicht ‘Langzaam’ van de veel te vroeg gestorven Hans Lodeizen (1924 – 1950). Lodeizen was een romanticus, die voortdurend probeert te ontsnappen aan de werkelijkheid door van een andere wereld te dromen. Ook in ‘Langzaam’ blijkt dat de realiteit hem tegenstaat en verlangt hij naar een ander seizoen, een warmere wereld.

Langzaam



winter, jij bent een slechtaard
in de huizen verstop je je
als een kind zie ik je alle scholen
binnen hollen met je lichaam
in een tas o winter jij bent
een slechte meester

een klein beetje vuurwerk daarmee
ben ik tevreden o winter geef mij
wat vrolijkheid knip een stuk
van deze middag af gooi een sprookje
in het water van de nacht
o slechte meester

dag slechte winter, scharenslijper,
met geschramde knieën hol je
over de speelplaats als knikkers
uit de wolken van een hemel naar het blauwe
hemd waar het witte krijtje rijdt van
een slechte meester.



Hans Lodeizen (1924 – 1950)
uit: Gedichten, 1952
uitgeverij: Van Oorschot

Analyse

 

In 1949 kwam de eerste en enige bundel uit tijdens het leven van Hans Lodeizen, Het innerlijk behang, waarin 54 gedichten waren opgenomen. Een jaar later stierf Lodeizen aan leukemie, 26 jaar oud. Hij liet nog ongeveer 500 ongepubliceerde gedichten na, waarvan een aantal verscheen in 1952 in Het innerlijk behang en andere gedichten en in Nagelaten werk uit 1969, waarin ook proza van Lodeizen werd opgenomen. Pas in 1996 werden de gedichten gebundeld in Verzamelde gedichten. Het gedicht ‘Langzaam’ staat in de bundel Gedichten, die ook in 1952 verscheen en samengesteld werd door de dichters J.C. Bloem, Jan Greshoff en Adriaan Morriën. Voor deze tekst is de dertiende druk uit 1980 gebruikt.

Lodeizen is een romanticus, die voortdurend probeert te ontsnappen aan de werkelijkheid door van een andere wereld te dromen. Ook in dit gedicht blijkt dat de realiteit hem tegenstaat en verlangt hij naar een ander seizoen, een warmere wereld.

In het gedicht lijkt in de eerste versregel een kind aan het woord te zijn, al zou een kind misschien eerder het woord ‘slechterik’ gebruiken dan ‘slechtaard’, dat met zijn achtervoegsel – aard ouderwets aandoet: snoodaard, wreedaard, het zijn woorden die we nauwelijks meer gebruiken, al liggen lafaard en grijsaard bijvoorbeeld nog wel op de tong.

De indruk dat het een kind betreft, wordt versterkt doordat de dichter het gedicht in de tegenwoordige tijd in een schoolsituatie plaatst, waarbij de winter gepersonifieerd wordt door hem tweemaal aan te spreken met een vocatief en een grammaticaal partikel: ‘o winter’ en in de laatste regel van de tweede strofe ‘o slechte meester’. Maar de plechtigheid van de vocatief doet weer afbreuk aan de veronderstelling dat een kind aan het woord is. Waarschijnlijk is het Lodeizen zelf, die toekijkt hoe kinderen naar school hollen. Voor een jonge man van misschien 23 jaar is zijn schooltijd nog zeer nabij. Bovendien is het meeste werk van Lodeizen autobiografisch en het vertrekpunt van zijn gedichten is altijd vanuit hemzelf. Er is vrijwel geen gedicht te vinden waarin het lyrische ik niet spreekt.

De winter verstopt zich in de huizen: je kunt hem niet zien, maar zelfs in huis is het koud. De kou maakt dat de kinderen de scholen ‘binnen hollen’, de warmte in. Dat krijgt anders alleen een strenge meester voor elkaar, want meestal zullen kinderen uit school naar huis hollen; naar school toe hebben ze minder haast. De winter is een slechte meester, omdat hij het gedrag van de kinderen negatief beïnvloedt: de kinderen willen naar binnen, naar school toe, terwijl buiten spelen veel natuurlijker is. Ze dragen de kou met zich mee, als een ‘lichaam in een tas’. De winter dwingt de kinderen hiermee tot gehoorzaamheid, als een voorproefje op de volwassenheid waarin zij als kuddedieren kantoren en fabrieken zullen bevolken.

In de tweede strofe is de dichter zelf duidelijk zichtbaar. Hij wil de kou ontvluchten, warmte zoeken, iets lichtends in de grauwe somberheid van de winter. Het vuurwerk in de beginregel hoeft niet per se letterlijk genomen te worden: alles wat licht en vrolijk is, kan dienen om de grijze middag in te korten. De tijd moet opgejaagd worden, naar de lente toe, maar uit de titel van het gedicht blijkt al dat dat niet zal lukken. Het ‘sprookje / in het water van de nacht’ is een prachtige, romantische metafoor. Ik meende in eerste instantie dat er ‘gracht’ in plaats van ‘nacht’ stond en dat vond ik niet eens zo vreemd: de meestal vieze gracht met zijn troebel water zou een stuk opknappen als er een sprookje in te zien was. Tegelijkertijd gaf dat voor mij aan dat de dichter zelf wel begreep dat het een drogbeeld was, een weerspiegeling, een fata morgana in het water. Maar er staat ‘nacht’. Het water van de nacht, dat koud en grijs moet zijn geweest, zou door een sprookje aanmerkelijk verzacht worden voor Lodeizen.

De wens van de dichter wordt niet vervuld: van de warmte in de tweede strofe keert hij in de derde strofe terug naar de kille kou uit de eerste strofe. Hij lijkt zich te hebben neergelegd bij de dictatoriale regering van de winter en neemt afscheid, omdat er niets aan te veranderen is. Wat je niet veranderen kunt, kun je beter verdragen dan vervloeken. Het ‘dag slechte winter’ doet denken aan ‘Dag ventje met de fiets’ uit ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ van Paul van Ostaijen, maar bij Lodeizen is het geen begroeting, maar een afscheid. Hij keert zich wanhopig af van de winter om een plek te zoeken waar warmte is.

De derde strofe klinkt surrealistisch bevreemdend en poëtisch onheilspellend. Mag ik er mijn interpretatie aan geven? In de derde strofe geeft Lodeizen een beschrijving van de winter waarin ik als het ware de schaatsen over het ijs hoor krassen. Hij bereikt dit effect door de lettercombinatie van sch- in de woorden ‘scharenslijper’ en ‘geschramde’. Bovendien kan ‘scharenslijper’ ook nog wijzen op het feit dat de winter alles scherp maakt: een scherpe wind, een scherpe kou. Ook wordt daarmee het slijpen van de schaatsen aangeduid die ‘rijden’ over het ijs. Maar hoe de winter ook alles kan aanscherpen, een stuk van de middag afsnijden kan hij niet.

Het hagelt in de derde strofe: de winter holt ‘als knikkers / uit de wolken van een hemel’. Waarom ‘een hemel’, waarom niet ‘de hemel’? Voor Lodeizen moet het wel aanvoelen alsof er meerdere hemels zijn: die van de winter waar de hagelstenen uit kletteren en die van de zomer, met een warme zon in een strakblauwe lucht zonder wolken. Ik denk dat Lodeizen in de derde strofe zegt dat het ijs letterlijk overal is; de hele wereld is koud. Het ijs gaat ‘uit de wolken van een hemel’ over de speelplaats naar het borstzakje van de meester, waar hij zijn krijtje bewaart, maar waaronder ook zijn koude, bevroren hart zit dat hem tot een slechte meester maakt. Een leraar die zijn krijtje bij zich houdt, is een slechte meester: hij legt niets uit, gebruikt zijn krijtje niet om op het bord te schrijven om iets aanschouwelijk te maken voor zijn leerlingen. Hiermee wordt de ‘slechte meester’ zowel op de winter als op de leraar van toepassing.

De kern van het gedicht wordt gevormd door de tweede strofe, waardoor de tegenstelling koud-warm-koud ontstaat. Ook de titel wijst in de richting van de tweede strofe. Het verlangen naar warmte komt centraal te staan, naar een wereld die op zich wachten laat. Bij Lodeizen wordt de directe omgeving vaker als negatief gezien. De onontkoombaarheid en de duur van de winter wordt weergegeven door de enjambementen die in het gedicht de overhand hebben – slechts in de eerste regel van de derde strofe staat een komma als onderbreking. Zo lopen de zinnen door en maar door, zoals de dichter de ijzige kou van de winter onophoudelijk ervaart.

Hettie Marzak
Met dank aan Joost Dancet voor de hulp en de suggesties met betrekking tot de derde strofe.

Meander Klassiekers

In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.

Reageren op deze bespreking?

Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Zelf een bijdrage leveren?

Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers

     Andere berichten