LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Eric Vandenwyngaerden – Dagen van Glas

13 mei, 2024

Vergankelijke eeuwigheid

door Iris van de Wetering




Christine Vanderhaeghe schreef eerder over Vandenwyngaerden zijn bundel Toegevoegde Tijd: ”Zoals Szymborska’s ‘onsterfelijke hand van het schrijven’, zo laat Vandewyngaerden zijn onuitgesproken verzet tegen zijn eindigheid op papier achter. En er is angst.” Ook Daniel Billiet, Vlaamse schrijver, zegt over die eerdere bundel: ‘Voor deze verstillende dichter is poëzie niet alleen een eigenzinnig kijken naar de vreemde wereld rondom hem. Schrijven is voor hem ook een permanente zoektocht naar zichzelf. Maar voortdurend in nauwe relatie met de ander.’ Ook in deze nieuwste bundel Dagen van Glas lijkt deze queeste zich voort te zetten, maar wel met een gelukkig einde? De titel lijkt hierop aan te sluiten: de dagen en daarmee het leven is breekbaar, zo oneindig, het kan zo voorbij zijn. Hoe gaat Vandenwyngaerden daarmee om?

Dat dichters woorden gebruiken om de wereld om zich heen te verkennen en te ‘snappen’ is niet vreemd. Maar Vandenwyngaerden lijkt dit enigszins anders aan te pakken, wil hij de wereld wel snappen? Hij lijkt de wereld niet voortdurend te willen veranderen, hij lijkt het ook niet beter te weten. Aan het einde van de bundel lijkt hij te proberen te omarmen wat ‘is’.

Om een indruk te krijgen van dit concept citeer ik een gedicht uit het laatste deel:

En zonder meer

Het borrelt steeds weer uit
het denken op. In stilte laten
wij begaan en schrijven neer.
En elke keer, een kleine voorsprong
houdend, wijken wij voor haast en spoed.

Natuurlijk houdt die stilte ooit
eens op en stopt alles en wordt
oneindigheid ons lot: een laatste
groet, het oog dat langzaam sluit,
het zwarte gat, gebluste zon …

Terugkeer naar de bron.

(p.66)

De regels lijken elkaar tegen te spreken, de gedachten die we hebben opschrijven, onderzoeken en proberen te begrijpen, zullen ooit stoppen en oplossen in de oneindigheid. Dit is een lot. We zullen terugkeren naar de bron: dit lijkt te duiden op een soort cyclische terugkeer, het begin van alles. Maar wanneer iets oneindig is, dan zal alles weer terugkomen, ook de gedachten. Een zwart gat daarentegen is een soort einde van het bestaan, hier wordt alles uit elkaar getrokken en niks kan hier ontsnappen omdat de zwaartekracht zo sterk is. Dit lijkt een worsteling van de zoektocht: het oneindige of het zwarte gat?

De titel Dagen van Glas geeft aan dat het breekbaar is, kwetsbaar, fragiel – maar ook helder. De bundel bestaat uit 5 delen: ‘Wat niet dooft’, ‘Onder de sluier’, ‘Het moment toen’, ‘Impressies’, ‘Grensland’, ‘Dagen van Glas’. Deze titels lijken een reis te vertegenwoordigen. Het begint bij iets blijvends (‘Wat niet dooft’), gaat dan verder met het verkennen van de verborgen aspecten van het leven (‘Onder de sluier’), een cruciaal moment (‘Het moment toen’), vervolgens naar het vastleggen van momenten en indrukken (‘Impressies’), naar het verkennen van grenzen en overgangen (‘Grensland’), om uiteindelijk te eindigen bij een contemplatie van de fragiliteit en schoonheid van het bestaan (‘Dagen van Glas’).

‘Wat niet dooft’ wordt samengehouden door een huis en een ander persoon wie de ik erg lief lijkt te hebben. Het eerste gedicht geeft een gevoel van warmte en veiligheid:

Hier ben ik

En dan waait de wind.

Het huis, het warme huis achter
de luiken, daar waar alle stilte zich bevindt,
steunt in zijn voegen.

Mocht het genoegen zich voltrekken hier,
als we naar binnen gaan. Als we de hoge
kamer dan betreden- en ik draag.

Beneden klopt een raam. Een deur slaat
dicht, laat het verleden achter zich. Ik leef
als een herademing.

De laatste woorden zijn nog niet gezegd.
Hier ben ik. Buig voorover. Leg je neer.

(p.9)

Het warme huis achter de warme luiken wordt beschreven als een veilige en beschermde omgeving waar stilte heerst. Het verlangen naar deze plek wordt uitgedrukt en misschien is deze mogelijkheid er wel. Want de wind waait, vaak een symbool voor beweging en vernieuwing. De deur wordt dichtgeslagen en het verleden wordt vaarwel gezegd. De ‘herademing’, een woord wat kan staan voor ‘bijkomen’, terugkomen in het nieuwe nu? De ik lijkt gedurende dit deel te praten tegen iemand, in de bredere context van het verhaal en de ontwikkeling die wordt doorgemaakt zou deze persoon mogelijk zichzelf kunnen zijn. De ik lijkt zijn ‘grotere’ zelf te willen steunen, op het gemak stellen en op weg willen helpen in de reis. Met de laatste zin lijkt de ik zich bewust van zijn eigen plaats en rol in het moment, en bereid om zich over te geven aan wat komen gaat. Het is een uitnodiging om los te laten en te accepteren wat is, overgave!

‘Onder de sluier’ lijkt een tussenperiode, een tijd van contemplatie en bezinning: ‘Vandaag gaat traag’ (p. 23). ‘Een onbekende toekomst slentert met ons mee’ (p. 25). ‘Het oog zoekt / in de diepte iets. Een kronkelpad, een bergrivier / of een cascade. Snelheid, en waar die begint.’ (p. 26).
De overgave die de ik eerder lijkt te vinden slaat weer om in een zoektocht. Deze wil de essentie snappen, ontdekken. Toch geeft de ik niet op: ‘We zijn toch hier? Het duizelt ons. We worden / angstig wakker onderaan de berg. Er breekt / iets los. Zijn we gesprongen? Vocht (…)’ (p. 27): dit lijkt een oproep te zijn om de tijd te negeren en het moment te omarmen waarin we ons bevinden. Het kan wijzen op een verlangen om in het heden te leven, om de zorgen en verwachtingen van de toekomst los te laten en simpelweg te zijn. Toch duizelt het de ik nog, er is een gevoel van desoriëntatie en angst. De ik lijkt overweldigd te zijn door de snelheid van de gebeurtenissen.

De connectie die de ik lijkt te willen vinden overstijgt zichzelf. In het deel ‘Grensland’ wordt er een gebed gericht aan Oekraïne: ‘We dolen rond; we komen hier en daar / een plek tekort. Hier slaapt al een gezin.’ (p. 56). De ik vertegenwoordigt een persoon wie een universele behoefte heeft vol begrip en mededogen. Het is een verbinding die letterlijk verdergaat dan grenzen en afstanden.

In zijn laatste deel staat een gedicht met de titel van het boek: ‘Zie / wij zijn geruis. Al jaren onderweg. (…) En toch – dat weten wij – toch stopt / het eens. Dan zijn wij het geruis / geweest.’ (p. 69). Hij lijkt ‘wij’ te beschrijven als iets vluchtigs dat onopgemerkt voorbij kan gaan. Het ‘wij’ zal stoppen en teruggebracht worden naar echo’s van wie ze waren. Een laatste akkoord voor het cyclische leven.
____

Eric Vandenwyngaerden (2024). Dagen van Glas. Eigen beheer, 73 blz. € 18,00.

     Andere berichten